Ontheffing der verdoemenis in Christus.
Zoo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest.
Rom. 8 : 1.
De Apostel trekt een troostrijk besluit uit hetgeen hij te voren geleerd heeft aangaande de rechtvaardigmaking der uitverkorenen in Christus. Voor hen, die Christus zijn ingelijfd is geen verdoemenis. God sprak hen vrij, wie is er die hen verdoemt? De wet is van haar vloek ontwapend, wie zal hen veroordeelen? De duivel moge als de verklager der broederen tegen hen opstaan, maar de Heere scheldt hem. De zonde, die in hen woont, blijft in zichzelf doemwaardig, doch in de fontein van Christus' bloed wordt ze gedood. Hunne rechtvaardigmaking is volkomen en van eeuwige kracht. Voor hen bestaat geen verdoemenis.
Van de ontheffing der verdoemenis in Christus handelt alzoo de Apostel in dezen tekst. Bepalen wij in de overdenking van dit groote heil onze aandacht nu nader:
I. bij de verdoemenis, waarvan die ontheffing geschiedde;
II. bij den Middelaar in Wien die ontheffing geschonken wordt;
III. bij de vrucht, welke die ontheffing draagt.
I. Van de verdoemenis zijn verlost degenen, die in Christus Jezus zijn. De verdoemenis is het vreeselijk doch niet minder rechtvaardig oordeel Gods over de zonde. Het woord zelf zegt het. Doem toch is het vonnis Gods over de zonde. En verdoemen drukt het oordeel Gods uit, dat in alle eeuwigheid vonnist. De zonde, die tegen de allerhoogste Majesteit Gods begaan is, moet met de hoogste straf naar lichaam en ziel eeuwig gestraft worden, dat is met de eeuwige verdoemenis. Onder dit oordeel Gods hebben alle menschen zich in Adam, hun verbondshoofd, gebracht door moedwillige verbreking van het verbond der werken.
Want God heeft ons onder het rechtvaardig oordeel der verdoemenis niet geschapen. Hij schiep ons goed en oprecht, naar Zijn beeld en gelijkenis, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Niet dus tusschen goed en kwaad in, gelijk de ketter Pelagius leerde; niet ontoerekenbaar voor zijne daden, maar waarlijk goed. In dien staat was de mensch onsterfelijk. Hij vermocht zelfs door gehoorzaamheid aan het van God gegeven gebod te komen tot het eeuwig, onverliesbaar leven. Dit leven was de belofte van het verbond, dat God met Adam sloot, oogenblikkelijk na zijne schepping; het was niet minder dan de eeuwige gelukzaligheid. Deze was Adam en al zijne nakomelingen beloofd, op het onderhouden der wet. Want God sloot met Adam niet alleen het verbond, doch in hem met al zijn nakomelingen. Zoo hij het verbond hield en staande bleef, zouden ook allen die in hem begrepen waren, dat zijn alle menschen, het eeuwig leven verkrijgen. Maar ook in zijn val, vielen alle menschen. Adam toch was niet alleen ons aller vader, maar ook ons aller representeerend verbonds-hoofd.
In een volheerlijken staat is de mensch geschapen. Hij was het pronk-juweel der schepping Gods. Gods zoon genaamd, omdat hij beelddrager Gods was. Hij leefde in de gemeenschap Gods. Daarin lag zijn zielverzadigende blijdschap. Zijne vermaking was God; zijn lust in de betrachting van Gods wil. O, gelukzalige staat!
Uit dien staat nu heeft de menseh zichzelven uitgezondigd. Aan satans woord, dat lijnrecht tegen het Woord Gods inging, heeft hij het oor verleend. Het bekoorde hem los van God te zijn; als God te zijn, kennende het goed en het kwaad; d.w.z. zichzelf heer en meester te zijn; niet langer onder God te staan. Niets noopte Eva; niets drong Adam om van den boom der kennis des goeds en des kwaads te eten. Integendeel, de mensch bezat alle vermogens om satan te wederstaan en Gods verbond te houden.
Maar lag die val dan niet in Gods besluit? Gewis ja! En moest die val dan niet komen, omdat wat God besloot zeker komt? Die val moest komen, maar de onwrikbaarheid van het besluit Gods, drong Adam niet tot het overtreden van Gods gebod. Farao zij hier ten voorbeeld. De Heere zeide tot Mozes: „Ik zal Farao's hart verharden". Toen echter Farao naar Gods bevel niet hoorde; toen hij weigerde het volk te laten trekken en zich verhardde, deed hij het toen niet moedwillig? En bracht hij zelf niet over zich en zijn volk de rechtvaardige oordeelen Gods? En nog een voorbeeld!
Van Judas is door David geprofeteerd, dat hij den Heere Jezus verraden zou. Dit verraad geschiedde naar den eeuwigen en onveranderlijken raad des Heeren. Het was door God besloten. Maar voerde Judas den raad des Heeren niet vrijwillig en moedwillig uit? Werd hij genoodzaakt om Christus te verraden voor den slavenprijs van dertig zilverlingen? Was Gods oordeel niet rechtvaardig over Judas?
En gelijk nu Farao en Judas elk op hun wijze, vrijwillig hun schrikkelijke zonden zondigden en het rechtvaardig vonnis Gods moedwillig over zich haalden, hoewel alles in Gods besluit van eeuwigheid bepaald was, zoo ook heeft Adam vrijwillig en moedwillig het verbond gebroken, al volvoerde hij het eeuwig besluit Gods. Hij heeft zichzelf en al zijn nakomelingen gestort onder het oordeel der verdoemenis.
En nu nog een vraag: Had God dien val niet kunnen verhinderen? Waarom dien boom in den hof geplant? Waarom satan het gebruik der slang toegelaten? Deze tegenwerpingen getuigen alleen van de uitvluchten die de menseh zoekt, om zichzelf vrij te pleiten en God de schuld te geven van den ellendestaat, waarin hij zichzelf gebracht heeft. Ja, niet alleen dat de menseh alle vermogens had, om Gods bevel te gehoorzamen en satan te wederstaan, maar die boom en die verzoeking des satans beide waren middelen, waardoor de mensch juist zijn hoogheid zou kunnen toonen boven alle schepselen. Hemel en aarde gehoorzaamden God, doch gingen hun loop onbewust. De mensch, begiftigd met verstand en wil, zou daarin zich boven al het nevens hem geschapene bewijzen, dat hij God gehoorzaamde niet omdat het niet anders kon, maar omdat hij zelf niet anders wilde. En hoe zou dat vrijwillig gehoorzamen nu uitkomen dan alleen daarin, dat hem een proefgebod gegeven werd en de verleider tot hem kwam. Juist wat den mensch dienen kon tot de volle ontplooiing zijner volheerlijke schepping, greep hij tot zijn verderf.
De mensch viel vrijwillig en moedwillig af van God. En door dien vrij willigen afval onderwierp hij zich aan het rechtvaardig oordeel der verdoemenis. Adam en al zijn nakomelingen.
God kan de zonde niet ongestraft laten. O, dat wij daarvan toch recht overtuigd werden! Het is de helsche leer van Socinius, door Pelagius gevolgd, dat Grod de zonde niet straffen moet. Beiden ontkennen de erfzonde en dus ook de straf. De tijdelijke dood is bij hen een natuurlijk verschijnsel, dat (zoo zeggen zij) ook zonder de zonde zou gekomen zijn. En Rome miskent den eeuwigen dood, het straflijden in de hel, als straf van de erfzonde.
Doch laat Gods Woord spreken! God heeft op het eten van de vrucht des booms den dood bedreigd (Gen. 2) en Paulus leert ons in Rom. 6 : 23 dat de bezoldiging der zonde de dood is. Om eigen schuld zijn Adam en al zijn nakomelingen den drievoudigen, den geestelijken, tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen. Die ééne zonde van den éénen mensch Adam wordt allen menschen toegerekend. In Rom. 5 betuigt de Heere het ons, dat niet door twee menschen, maar door één mensch, n.l. Adam, de dood in de wereld gekomen is. Niet in Eva, doch in Adam zijn alle menschen gerekend. Niet Eva, maar Adam was verbondshoofd. En de ééne zonde, die hij als hoofd van het werkverbond, representeerend al zijn nakomelingen, deed, die ééne zonde is de zonde van 't gansche menschelijke geslacht. Tegen Julianus, een navolger van Pelagius, heeft Augustinus eens een kleine opmerking gemaakt. Julianus, de erfzonde ontkennend, vroeg: door welke spleten de zonde ingegaan is, alzoo niet zondigt het kind, dat geboren word, noch de ouders die genereeren, noch God Die de Maker is. Augustinus antwoordde hierop in heilige verontwaardiging: Wat zoekt hij een verborgen spleet, daar hij een open deur heeft? Door één menseh is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood; en alzoo is de dood tot alle menschen doorgegaan, in welken allen gezondigd hebben. Wat zoekt hij ruimer, wat zoekt hij opener?
Inderdaad in Adams val is de open deur der zonde. In hem vielen alle menschen. In hem zijn allen kinderen des toorns. In hem de geheele wereld verdoemelijk voor God (Rom. 3 : 19).
Hebben wij ons zelf door genade als doemwaardige schepselen leeren kennen? Want in den staat onzer ellende zijn wij blind voor het vonnis Gods, waaraan wij zijn onderworpen. In de ketenen der hel geklonken, springen wij voort, alsof wij vrij waren en Gods rechtvaardig oordeel op ons niet rustte. Onze oogen moeten geopend. Dan alleen zullen wij in waarheid iets verstaan van den doemstaat, waarin wij in Adam zonken en waarin wij verloren liggen, wachtend slechts het oogenblik dat het vonnis zal voltrokken worden in den eeuwigen dood!
Gods volk krijgt den staat zijner ellende te verstaan. De Heilige Geest overtuigt het van zonde, gerechtigheid en oordeel. O, velen zoeken ten hemel te komen zonder ooit voor Gods recht waarlijk schuldenaar te worden. Zij beroemen zich op hun rechtzinnigheid of op Jezus als Zaligmaker, als ware Hij voor alle menschen gestorven. Over hun zonde, hun doemwaardige schuld hebben zij zich echter nooit bekommerd. Hoe bedrogen zullen zij uitkomen. God overreedt Zijn volk van de zondeschuld en van Zijn heilig recht, waarvan Hij niet kan afstaan. O, er blijft geen uitweg! Waar die overtuigde zondaar ook ontkoming zoekt, er is geen hope. Gods recht is niet te voldoen met onze tranen en gebeden; bij niemand is die voldoening te vinden. Banden van den dood en angsten der helle treffen het ontdekte volk. En het valt Gods recht toe. Het moet bekennen, dat God recht is, al zou Hij het eeuwig verdoemen. O, dat buigen onder Gods recht! Met hun bloed zouden Gods kinderen hun doodvonnis onderteekenen. Door erf- en dadelijke zonden keuren zij zich der verdoemenis waardig. Nooit, nooit anders zouden zij roepen, dan dat God recht is, in de voltrekking van het oordeel des doods. En zie nu het groote wonder van Gods genade, dat bij Hem ontkoming is, n.l. in den Middelaar Christus Jezus. Daarbij nu staan wij een volgend maal stil.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1935
De Saambinder | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1935
De Saambinder | 4 Pagina's