Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtvaardigmaking van het volk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtvaardigmaking van het volk Gods

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Psalm 103, dat „lied der liederen" onder de Psalmen Davids, verheft de koninklijke zanger de genade des Heeren, hem bewezen. Hij spreekt zijn eigen ziele aan en wekt haar op om den Heere te loven en „vergeet geen van Zijn weldaden". Onder die weldaden erkent de dichter dan allereerst: „Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest, Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden".
De zonde is ongerechtigheid; zij krenkt het recht des Heeren en stelt schuldig tot het oordeel des doods; daarenboven verontreinigt zij de ziele. Alle menschen zijn in Adam den drievoudigen dood onderworpen en gansch verdorven, zoodat zij geen vrucht voor God voortbrengen kunnen in der eeuwigheid. Aan dien staat van ellende ontdekt de Heere Zijn volk. Door de krachtdadige overtuiging des Heiligen Geestes leeren de uitverkorenen zich schuldig kennen voor God; zij doen de koorden der veroordeeling om hun hals en bekennen, dat God recht zou zijn indien Hij hen eeuwig verdoemde. Welke krachten zij ook inspannen, zij vermogen niet ook maar één kwadrantpenning van hun schuld af te doen, doch maken deze nog dagelijks grooter.
Hoe onuitsprekelijk groot is het voorrecht dan toch, waarvan David getuigt, dat de Heere de ongerechtigheid vergeeft; ze uitdelgt uit Zijn boek en de zielekrankheden geneest door de reiniging van de zonde. Want rechtvaardigmaking en heiligmaking zijn onafscheidelijk aan elkander verbonden. Ja de rechtvaardigmaking, waarbij de zonde vergeven wordt, is niet alleen een vrijspreken van schuld en straf, maar ook een rechtgeven ten eeuwigen leven. De zondaar wordt op grond van Christus' gerechtigheid in Gods gunst en gemeenschap hersteld naar het welbehagen des Vaders, dat door de hand van Christus gelukkig zal voortgaan. De Heere kroont Zijn volk met goedertierenheid en barmhartigheden.
Bij de vergeving der zonden in de eeuwige vrijspraak van het volk Gods, wensch ik thans uwe aandacht nader te bepalen, uit het woord des Apostels in Rom. 8 : 33, 34:

Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het. Die gestorven is; ja wat meer is, Die ook opgewekt is; Die ook ter rechterhand Gods is; Die ook roor ons bidt.

Welk een klaar getuigenis geeft dit woord des Heeren van

De volkomen rechtvaardigmaking van Gods volk.

Die rechtvaardigmaking:
I. geldt den uitverkorenen Gods;
II. rust op den vasten grond van Christus voldoening;
III. is de vrijspraak Gods des Vaders.

I.
Reeds te voren heeft Paulus de rechtvaardiging aan de uitverkorenen toegekend, zeggende: „Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd". ' En wederom legt de Apostel in onzen tekst het verband tusschen verkiezing en rechtvaardigmaking. Het zijn de uitverkorenen Gods, die Hij rechtvaardigt en tegen wie geen beschuldiging kan worden ingebracht. Verkoren zijn zij tot de zaligheid, uit het vrijmachtig welbehagen des Vaders, gelijk de anderen uit datzelfde welbehagen zijn verworpen. De Heere Jezus betuigt het als Hij Zijn Vader dank zegt beide over de verkiezing en de verwerping: „Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen; verborgen hebt en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U". De verkiezing is niet geschied om voorgezien geloof en goede werken, gelijk de verderfelijke Remonstrant beweert. Vóór de grondlegging der wereld heeft God uit louter welbehagen besloten Zich in schepselen te verheerlijken èn in de deugd van Zijn barmhartigheid èn in de deugd van Zijn rechtvaardigheid. Daartoe besloot Hij hen te scheppen en daartoe besloot Hij alle menschen in den val, om door de diepte van den val heen de uitverkorenen tot de eeuwige gelukzaligheid te brengen en de verworpenen naar Zijn rechtvaardig oordeel te verdoemen in het helsche vuur.
Noch eenige deugd, noch de zonde des menschen geldt in het souverein welbehagen Gods, waaruit Hij Jacob heeft liefgehad en Ezau gehaat. In de verwerping der engelen is het wel zeer klaar, dat de verkiezing niet geschiedde uit gevallenen; want de uitverkoren engelen zijn nimmer gevallen, doch verkoren om in den vol­maakten staat, waarin zij geschapen zijn, eeuwig bevestigd te worden. Welnu, uit dezelfde souvereiniteit is de verkiezing en verwerping van menschen, Gode tot eeuwige heerlijkheid. En die verkiezing van menschen geschiedde in Christus, niet om, doch in Hem, naar Ef. 1 : 4: „Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld". Hij Zelf is des Vaders verkorene. „Ziet, Mijn knecht, Dien Ik ondersteun. Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft". Die, volgens 1 Petr. 1 : 20, voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld. En in Hem is Gods volk uitverkoren. Daarom, daarom zal het de zaligheid beërven. Want 't vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. O, Gods volk mocht meer door het geloof op dezen vasten grond der zaligheid zijn hope bouwen en van zichzelf afziend, uit het welbehagen des Vaders de vertroosting en blijdschap ontvangen, gelijk Christus hen op­wekt, zich daarover te verblijden, dat hun namen geschreven zijn in de hemelen. Boven het berijk van satan en wereld en zonde ligt het onwrikbaar fundament der zaligheid van de Kerke Gods. Op het werk Gods in de harten der uitverkorenen gewrocht, vermag de duivel zijn helsche peilen af te schieten; Job kon hij onder Gods toelating tempteeren; Paulus met vuisten slaan; maar de fonteinen der zaligheid in het welbehagen des Vaders vermag satan niet te vertroebelen, noch de fundamenten van Gods welbehagen doen wankelen. Het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, blijft vast. (Rom. 9 : 11).
Van deze verkiezing spreekt Paulus en hij wendt ze in ons tekstkapittel aan tot troost van het volk van God. De Apostel doet zoo geheel anders dan zij, die onder een schijn van de waarheid niet te willen verloochenen, luide prediken dat men van de verkiezing maar zwijgen moet en dan voorwenden, dat met dit leerstuk de „kleinen" onder Gods volk worden verstooten. Ai zeg, welke troost blijft er voor klein en groot van 's Heeren kinderen over, zoo de absolute souvereiniteit Gods, waaruit de zaligheid is, verzwegen wordt? Welke troost moet er geboden worden aan de oprechten in Sion, dan uit de vrijmachtige verheerlijking van Gods volmaaktheden naar Zijn eeuwig welbehagen? Het is te vreezen dat men op de droggronden van gevoeligheden en gemoedsbewegingen zich liever verlaat, dan op de hechte fundamenten, waarop God de zaligheid der Zijnen in de eeuwigheid heeft gegrond.
Die eeuwige verkiezing volvoert God Zelf in den tijd. Het welbehagen des Heeren zal door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaan. De verkiezing is van eeuwigheid, maar in den tijd, nu het geheele geslacht van Adam door de zonde des eersten menschen in verderfenis en ondergang is, bewijst God Zichzelven barmhartigheid te zijn, doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad, uit enkele goedertierenheid uitverkoren heeft in Jezus Christus onzen Heere, zonder eenige aanmerking hunner werken.¹) In den tijd van den Vader bepaald, worden de uitverkorenen als een vuurbrand uit het vuur gerukt. Ook zij zijn kinderen des toorns van nature; ook zij wandelen op den breeden weg ten verderve. Maar God rukt hen uit satans klauw en trekt hen met de koorden Zijner goedertierenheid; met mennschenzeelen en touwen der liefde. Zij zijn den Heere een uitverkoren vat. Het meetsnoer Zijner souvereine liefde valt in hun harten. Jacob en niet Ezau wordt erfgenaam der belofte. Ruth en niet Orpa wordt Israël ingelijfd en met Thamar geschreven in 't geslachtsregister van Christus, Manasse, Paulus, de moordenaar, ze zijn onder de roede van Gods welbehagen doorgegaan, naar het gemaakt bestek van voor de grondlegging der wereld, zijn zij als levende steenen gelegd op het fundament Jezus Christus. En voor elk van Gods uitverkorenen breekt de tijd der minne aan. Eigen schuld, ja eigen schuld doet ons verloren gaan; maar vrije genade maakt de zaligheid deelachtig.
O wonder van Goddelijke souvereiniteit! Zoo maar het geloof een weinig houvast verkrijgen mag, moet elk toegebrachte met groote verwondering en aanbidding wel uitroepen: „Waarom was 't op mij gemunt, daar zoovelen gaan verloren, wien Gij geen ontferming gunt", Neen, om hun goeddoen zijn Gods kinderen tot de zaligheid niet gekomen; niet omdat zij het wilden zijn zij zalig geworden, maar omdat God het heeft gewild.
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen
Daarom zullen zij de zaligheid beërven. Christus heeft Zichzelven voor hen gegeven, opdat Hij hen trekken zou uit deze tegenwoordige booze wereld, naar den wil van onzen God en Vader, Den welken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. O, dat het volk Hem lof en eere geve, Wiens wil in hen volbracht werd, toen Hij hen trok uit hun goddeloos gezelschap of uit het midden van hun vroome vrienden nam, en de pijl van Zijn Woord deed treffen in hun harten. Want God werkt wel vrijmachtig in de volvoering Zijner verkiezing, maar in die vrijmacht bepaalde Hij ook de middelen, die Hij ter zaligheid gebruiken wil. Aan die middelen zijn alle menschen gebonden. Het is volstrekt niet om het even hoe een mensch leeft. Spotters zijn het met hun eigen zaligheid; vijanden van Gods eeuwige souvereiniteit, die hun zondig leven willen dekken met de uitverkiezing en spreken: „Als ik uitverkoren ben, zal ik wel tot de zaligheid komen". Niemand spreekt op zulk een wijze over natuurlijke zaken. Wat baat het een landman of hij zijn akker mest en ploegt en bezaait, zoo God den wasdom niet geeft? En anderzijds, God kan het graan wel uit de aarde brengen zonder ons werken. Maar niemand zal toch bij die erkenning van zijn arbeid afzien. Hoeveel te meer betaamt het ons dan met ernst de van God beschikte genademiddelen te gebruiken. Eenmaal staande voor Gods rechterstoel, zal niemand zeggen kunnen: „Ik was niet uitverkoren". De zonde zal hem in het aangezicht vliegen en zijn consciëntie branden in de plaats der pijniging, waartoe Gods eeuwig recht hem vonnissen zal. Een ieder zal wegdragen naar hetgeen hij gedaan heeft. O, neen, het is niet om 't even hoe een mensch leeft. En toch het is alleen de souvereine wille Gods, waardoor een verloren zondaar tot de zaligheid gebracht en met God verzoend wordt, en anderen verloren gaan. Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het eene vat ter eere en het andere ter oneere? En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns tot het verderf toebereid; en opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid? Ja, het volk is te voren bereid tot heerlijkheid, opdat God in den tijd zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid. Zij zijn bereid naar het welbehagen des Vaders in Christus van de grondlegging der wereld en zij zullen komen door 't Goddelijk licht geleid, al was 't van de einden der aarde en ging hun pad ook door de zee. Zij zijn in de handpalmen Gods gegraveerd. Niemand zal ze uit de hand des Vaders rukken, waarin zij zijn krachtens hun verkiezing van God. Daarom, daarom alleen zullen zij de zaligheid beërven. Zie, volk, uwe verkiezing van God; laat uwe ziele zinken in het souvei'ein welbehagen des Vaders, waaruit u toekomt alles wat tot uwe zaligheid dient. Daaruit ook is uwe rechtvaardiging voor God, die rust op den vasten grond van Christus' voldoening.


¹) Art. 16 Ned. Gel. Bel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1940

De Saambinder | 4 Pagina's

De rechtvaardigmaking van het volk Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1940

De Saambinder | 4 Pagina's