Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Joh. 11 : 46—48: aar sommigen van hen gingen tot de farizeën en zeiden tot hen hetgeen Jezus gedaan had. De averpriesters dan en de farizeën vergaderden den raad en zeiden: at zullen wij doen^ want deze Mensch doet vele teekenen. Indien wij Hem alzoo laten geiuorden^ ze zullen allen in Hem gelooven en de Romeinen zullen komen en wegnemen beide onze plaats en volk.

XXXVI.

Moeder. Ik meen dat er den vorigen keer nog sommige zaken zijn onbesproken gebleven uit deze versjes. Ik wadht nu nog op een nadere verklaring daarvan.

Vader. Ik gdoof het ook. We moesten toen om tij ds wil afbreken. Het uitgangspunt van ons gesprek w^as: de tweeërlei uitwerking van Jezus' groote wonderwerken op de menschen. We hadden het gesprek toen gevoerd over die •groep van menschen waarop de opwekking van Lazarus een gezegende uitwerking had, n.l. degenen die in Jezus geloofden en daar zijn we blijven steken. We komen dus nu tot de andere groep menschen waarvan de tekst zegt: Maar sommigen van hen gingen tot de farizeën en zeiden tot hen hetgeen Jezus gedaan had.

Martha. En welke bedoeling zouden die menschen gehad hebben om dat aan de farizeën te gaan vertellen? Moeten we dat zóó opvatten dat zij dat bvenbradhten als een „nieuwtje" zooals dat veel gedaan wordt?

Vader. Dat laatste was hier volstrekt het geval niet. Hun eigenlijke bedoeling ligt duidelijk in de samenhang der woorden en ook in de uitwerking die deze boodschap op de farizeën maakte: Het beteekent dat deze menschen uit het groote w'onder dat Jezus gedaan had, een soort van aanklacht tegen Jezus maakten en die aanklacht nu bij de farizeën brachten.

Martha. Nu begrijp ik het heelemaal niet meer: Als iemand, die kwaad doet bij anderen wordt aangebracht, dat verwondert mij niet, maar over goede daden — zooals hier de opwekking van Lazarus — een aanklacht op te maken, dat is voor mij geheel onbegrijpelijk.

Vader. Toch is dat zoo donker en onbegrijpelijk niet als ge meent. Ge moet weten, zoo we tevoren reeds gezegd hebben, was Jezus een doorn in het oog van de farizeën. Ze waren blij als ze Hem in den omtrek maar niet zagen. Hij had Zich een tijd onttrokken in het Overjordaansehe, maar nu was Hij tot hun spijt weer teruggekomen. Ge ziet dus hetgeen tot groote blijdschap van Martha en Maria was daartegen brandde de vijandschap van degenen • die Jezus' leer en persoon niet dragen konden. En hadden ide Joden al lang van tevoren een bevel gegeven dat degenen die wisten waar Hij wias het zouden te kennen geven aan hen, opdat zij Hem mochten vangen, zoo gingen deize menschen gehoorzaam aan dat bevel Jezus aanklagen dat Hij zoo juist was teruggekomen en dadelijk bij Zijn terugkomst dit groote wonder had gedaan.

Maria. Maar dat was tooh een slecht werk! Vader. Een elk volk en ook een eik mensch spreekt zijn eigen spraak. De pluimstrijkers van de farizeën die deze „aanklacht" tegen Jezus indienden Waren Hem zoowel vijandig als degenen tot wie zij de boodschap brachten. Maar dat was het niet alleen. Ge kunt indenken dat een daad als deze — de opwekking van Lazarus — grootelijks verstrekte tot Jezus' venheerlijking. Een gerueht ging daardoor van Hem uit, dat zich verspreidde over het geheele Joodische land. De schare, die Hem volgde, werd steeds grooter en wat voor de farizeën het ergste was: velen geloofden in Hem en dat konden ze niet dragen. Ze gunden Jezus die eer niet.

Maria, 't Is indroevig. Ik stel mij voor dat zoo iemand in Jezus gelooft, het groote voordeel daarvan toch valt aan de zijde van dat schepsel zelf. Het blijkt hier dan dat noch liefde Gods, nochyliefde des naasten 'bij deze farizeën aanwezig was.

Vader. Dat hebt ge goed gevat. Als wij den Heere de eer niet gunnen, dan gunnen wij onzen naasten het heil niet, hetwelk de Heere aan de eer Zijns Naams verbonden heeft. Maar hier komt nog meer bij: de dood wil zijn prooi houden. De geestelijke dooden willen de hunnen niet missen. Zoowel als de vijandige Joden Jezus de eer niet gunden, die Hij door Lazarus' opwekking verkreeg, zoomin gunden ze Lazarus door Jezus opgewekt te zijn, om aizoo met eeuwige banden nader aan Jezus verknocht te worden.

Moeder. Zoo is 't dan zeker ook met de geestelijke dooden. Ze willen zelf van Jezus en hunne eigenei 'behoudenis door Hem, niets weten en daarom pogen ze ook anderen van Hem af te houden.

Vader. Dat is het groote verwijt dat de Heere Jeaus den farizeën en wetgeleerden maakt: zelf heibt ge niet willen ingaan en die ingaan zouden hebt gij verhinderd. Ongelukkig degenen, die zich onder zulke leidsilieden legeren. De duivel wil zijne dienaren niet kwijt en daarom juist gebruikt hij die looze kunstgrepen om Jezus en Zijn dienst verdacht voor te stellen aan de menschen.

Moeder. Ik denk dat de satan nog heden ten dage daarmee doorgaat om den dienst van Jezus veracht te maken.

Vader. Dat is wel zeker zoo. Er 'bahoeven niet veel consciëntieroeriDgen te wezen of de duivel is er ibij om te zeggen: Wat is dat voor een triestig en ellendig leven dat ge nu gaat beginnen? Ge hebt dan niets meer aan de wereld, ja aan geheel uw leven niet.. die vroom gaan worden, die worden van alle menschen gehaat en moeten ten laatste van verdriet sterven. Kom, geniet van de wereld, een jong mensch moet toch wat hebben. Gods volk weet ook wel van zulke aanvallen na ontvangen genade. Al .schoeit de duivel het dan op een andere leest, hij zoekt Jezus' dienst slechts in verkeerd dagliclht te stellen.

Moeder. Geheel wat anders lees ik in den 4en Psalm. Daar staat: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijid als der goddeloozen koorn en most vermenigvuldigd zijn.

Vader. Geen wonder. Hetgeen ik daar straks zeide zijn verdichte leugens van satan, maar wat gij daar noemt is de ervaring van David, de man naar Gods harte; er is een groot contrast tusschen die twee. Maar ge weet zelf dat de duivel den Heere Jezus de eer niet gunt van het zaligmafcew, zoo^min gunt hij Jezus' volk de eer van het zalig ivorden door Jezus. Daarom roept liij alles in de wapenen om dat te beletten. Ik denk dat de farizeën wel tegen die menschen die Jezus kwamen aanklagen, zullen gezegd hebben hetgeen eens Saul tegen de Zifieten zeide die David kwamen verraden: Gezegend zijt gijlieden den Heere dat gij u over mij ontfermd hebt.

Martha. Het is wonder, als Jezus vervolgd en aangeklaagd wordt omdat Hij een dooide levend gemaakt had, dat de vijanden den opgewekte nog met rust kunnen laten.

Vader. Dat moogt ge denken, het is daar - evenwel verre vandaan. Zie raaar eens wat er in 't vervolg gebeurde. In hoofdstuk 12 : 9 en 10 daar lezen we: oen Jezus in het huis van Martha en Maria aanzat, dat er velen kwamen niet alleen om Jezus' wil, maar ook dat zij Lazarus zouden zien dien Hij uit de dooden opgewekt had. En de overpriesters beraadslaagden dat zij ook Lazarus dooden zouden, want velen van de Joden gingen heen o-m zijnentwil en geloofden in Jezus.

Martha. Ik vind het vreeselijk. Die doode man had toch niet gevraagd of Jezus 'hem wilde opwekken? Wat had die toch misdaan?

Vader. Die had niet anders misdaan dan dat hij een vriend van den Heere Jezus was. En als er menschen bij zulke vrienden van den Heere Jezus komen, die worden gewaar, dat zulke vrienden van Jezus, van hun grooten Vriend niet kunnen zwijgen; die moeten van dat groote wonder aan hen gewrociht, getuigen. Het spreekt nu vanzelf dat degenen die dat hooren, gevaar loopen om ook vriend van Jezus te worden. Begrijpt ge nu waarom de wereld niet graag ziet dat iemand van de zijnen naar Gods volk loopen? Ze zijn dan immers in gevaar om ook besmet te worden met die fijmelarij. Zelfs de godsdienstige wereld houdt daar niet van. Ze zeggen: die bevindelijke praatjes is maar om ide meeste te willen zijn, die zijn 't beste bekeerd. Houdt u aan 't Woord zeggen ze: gelooft en ge zult zalig wiorden.

Moeder. Dat Gods volk van de groote genade aan hen verheerlijkt niet kan zwijgen dat is geen wonder. De blindgeborene zeide: Eén ding weet ik, dat ik blind was, maar nu zie. Zij mogen zeggen: Eèn ding weet ik. dat ik geestelijk dood was, maar nu leef. En dat ze dan van dien grooten Levendmaker spreken, dat ligt toch voor de hand. Maar ik denk, dat het hier bevestigd wordt: Tusschen ons en ulieden is een groote klove gevestigd. Vijanden en vrienden van Jezus liggen reeds hier in onmetelijken afstand van elkander.

Vader. Dat is zoo. Hier ligt evenwel nog een diepe oorzaak waarvan de vijandschap zoo brandt tegen Jezus, doch df, arover zoo de Heere wil öen volgenden keer nofl een woordje.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1941

De Saambinder | 4 Pagina's

Samenspraak tusschen Vader, Moeder en Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1941

De Saambinder | 4 Pagina's