Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de praktijk der Godzaligheid conscientiegevallen I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de praktijk der Godzaligheid conscientiegevallen I

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geval. Och, dat ik het ware geloof had, en dat ik maar verzekerd was, dat ik nog het minste gedeelte en de kleinste mate van geloof had, die in de ware geloovigen hier wordt gevonden.

Antw. 1. De zwakste geloovige, al heeft hij naar hij meent het geloof niet, zoo heeft hij nochtans een hartelijke droefheid over zijn ongeloovigheid. Hij klaagt daarover en bidt er tegen om hulp, Marc. 9 : 24. Ik geloof, Heere! kom mijn ongeloovigheid te hulp. Hij zegt niet: Kom mijn geloof te hulp, maar: kom mijn ongeloovigheid te hulp. Dit smartelijk gevoel van ongeloovigheid is een bewijs van eenig leven des geloofs; want een dood mensch is geheel zonder gevoel.

2. De zwakste geloovige, hoewel hij niet kan gelooven, zoo hij meent, heeft niettemin een hartelijke begeerte en verlangen naar het geloof, of althans een ongeveinsde begeerte naar die begeerte en een rusteloozen wensch, dat die begeerte in hem mocht wezen en sterker dan zij is. Dit nu is een bewijs van eenig geloof. Want een natuurlijk en ongeloovig rnensch heeft geen begrip van de genade des geloofs en hij verlangt er niet naar ook; die naar het vleesch zijn, bedenken wat des vleesches is, Rom. 8 : 5.

3. De zwakste geboovige, al heeft hij, zoo hij zegt, het geloof niet in Christus, zoo heeft hij nochtans zóóveel achting in zijn ziel omtrent de genade en verdiensten van Christus, dat hij die waardeert boven alle aardsche en tijdelijke dingen. En hij wenscht van harte, dat, gelijk zijn verstand daarvan zoo hoog opgeeft, ook zijn wil en genegenheden daaromtrent zoo sterk waren. Dit nu is een dorst der ziel naar Christus en derhalve een aannemen van Christus door het geloof, hoewel, als met een zwakke, bevende hand.

4. De zwakste geloovige, hoewel hij, volgens zijn zeggen, de gerechtigheid van Christus niet kan aannemen door het geloof, zoo gelooft hij nochtans, dat hijzelf gansch geen gerechtigheid heeft uit en van zichzelf om voor God te bestaan. Hierom ziet hij uit naar den Heere Jezus en Zijne gerechtigheid, hoewel als met een zwak gezicht. En dit is een bewijs van een zwak geloof.

5. De zwakste geloovige, al zegt hij, dat hij niet kan geloven, dat Christus heeft betaald voor zijn zonden, zoo gelooft hij nochtans, dat hij geen deel kan hebben in Christus' naam aan de vergeving der zonden, tenzij hij ook deel hebbe aan de bekeering van zonden. En daarom zoekt hij zich van alle zonden te wachten en alle heiligheid te betrachten, hoewel hij nog in vele struikelt, wat dan ook een bewijs is dat hij niet ontbloot is van den wortel des geloofs.
Onderzoekt u dan naar deze regels en ziet of ge tot uw troost moogt bestuiten, dat gij deel hebt aan het zwakste geloof, dat wel genoeg is om zalig te kunnen worden, maar waarmede gij u niet tevreden moogt houden. Staat dan naar een grooter en sterker geloof, opdat gij ook moogt genieten een grooter en sterker vertroosting en meer kracht moogt hebben tegen uwe geestelijke vijanden.

Geval. Daar wordt vereischt, dat wij in alle goede werken vrucht dragen, Coloss. 1 i- 10; ja, dat wij vervuld zullen zijn met vruchten der gerechtigheid, Filipp. 1 : 11. En ik ben onvruchtbaar in goede werken, ik breng zoo weinig vruchten der gerechtigheid voort, laat staan, dat ik daarmede zoude vervuld zijn. Wat troost hier tegen?

Antw. 1. De vruchtbaarste christenen komen nog ver te kort, ja, hun gebreken zijn, meer dan hun deugden. Zoo God lust heeft om met hen te twisten, niet een uit duizend zullen zij hem antwoorden, Job 9 : 3.
2. Het gaat met de geloovigen als met vruchtbare boomen, die wel veel bloesems hebben. maar de helft niet tot vruchten brengen, daar zij door den wind, door de koude en door andere ongemakken verhinderd worden. Alzoo is het ook, dat veel van onze bloesems, dat is goede opzetten en voornemens, door den duivel, de wereld en ons eigen vleesch zoo genepen en onderdrukt worden, dat de helft daarvan niet terecht komt.
3. Hoewel maar een tiende deel van de bloesems tot vrucht wordt, zoo is dat toch een bewijs, dat de boom goed is, en de eigenaar is daarmede al tevreden. Alzoo ook, schoon maar het tiende deel van uw heilige opzetten en voornemens tot vrucht wordt voortgezet, ja, het tiende van het tiende deel, zoo is dat nochtans een bewijs, dat gij een goede boom zijt en een plant, die de hemelsche Vader heeft geplant, en dat Hij, als de Eigenaar, er behagen in zal nemen.
4. Hoe meer gij vruchten van goede werken voortbrengt, des te aangenamer zal het den Heere zijn. Maar nochtans, de Heere ziet zoozeer niet op de menigte van uw geestelijke vruchten als wel op de deugdzaamheid en oprechtheid daarvan; gelijk een hovenier genoegen schept in zulk een wijnstok, die hoewel niet vele, niettemin goede vruchten voortbrengt.
5. Gij moet niet besluiten, dat gij den Geest niet hebt, omdat gij weinig vruchten des Geestes voortbrengt. Want het gaat niet de geloovigen als met vruchtbare akkers, die wel vruchten voortbrengen, maar de eene ongelijk meer dan de andere, volgens Matth. 13 : 23: Die in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig- en de ander dertigvoud.
6. Een hovenier zal een boom, die wel weinig, maar nochtans goede vruchten draagt, niet uithouwen en tot brandhout maken; maar hij zal hem wel besnoeien, omgraven en mest om hem leggen. Zoo doet ook de hemelsche landman, volgens Luk. 13 : 8. Hij houwt Zijn kinderen niet uit en maakt ze niet tot stukken brandhout der hel, omdat ze in het vruchtdragen tekort komen, maar Hij besnoeit ze, omgraaft ze en legt mest om hen door Zijn Woord, Geest en vaderlijke kastijdingen, opdat ze meer vrucht dragen, joh. 15 : 2.
7. Schoon gij in het voortbrengen van goede werken te kort komt, zoo ziet of desniettemin bij U mag zijn een rustelooze begeerte, verlangen en strijd om meer vruchten te dragen, hetwelk niet 15 uit u, maar van Gods Geest en den Heere aangenaam, als die ook meer ziet op den wil dan op de daad.
8. Schoon gij veel te kort komt in het voortbrengen van uitwendige goede werken voor de oogen der menschen, zoo ziet of gij ondertusschen niet heerlijke vruchten draagt inwendig voor cle oogen Gods, als daar is: verloochening van Uzelf verbrijzeling van uw hart voor God, beving vooi Zijn Woord, droefheid naar God over uwe zonden, walging van uzelf, strijd tegen het vleesch strijd in den gebecle tot God, veel heilige voor. nernens en worstelingen ten goede, en dergelijk( inwendige goede vruchten meer, die den Heer( ten hoogste aangenaam zijn en die ook buiter twijfel van uitwendige vruchten meer en meel zullen gevolgd worden.

Hondius, Wit register

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 januari 1946

De Saambinder | 4 Pagina's

Uit de praktijk der Godzaligheid conscientiegevallen I

Bekijk de hele uitgave van woensdag 16 januari 1946

De Saambinder | 4 Pagina's