Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Af te wijzen verbondsbeschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Af te wijzen verbondsbeschouwingen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI

Een eenigszins anders getinte voorstelling van hst genadeverbond dan in de Geref. Kerken naar art. 31 D. K. O., vindt men in de Christelijk Gereformeerde Kerk. Raadplegen we het geschriftje van Ds. Heerma, dan zien we dat het genadeverbond omschreven wordt als: „de heilsbelofte in den vorm van - een verbond", p. 7. Deelgenooten van bet genadeverbond zijn niet alleen de uitverkorenen maar ook verworpenen. Uitdrukkelijk toch wordt gezegd: De Christ. Geref. Kerk antwoordt: ... als bondclingen moeten gerekend worden allen, die leven op de erve des Verbonds en aan wie het teeken en zegel des verbonds rechtens is toegediend p. 7/8. En verder luidt fiet daar (p. 8): De heilige Doop is voor al de bondelingen teeken en zegel van de heilsbelofte aan hen. Ook wordt op p. H gezegd: „Men kan in het verbond zijn door geboorte, maar ook door wedergeboorte'.

We zien dus, zoowel verworpenen als uitverkorenen zijn in bet genadeverbond, hebben deel aan het wezen des verbonds. De heilsbelofte toch heeft hier den vorm van een verbond, het genadeverbond. Alle gedoopten hebben het teeken en zegel van die belofte aan hen en zijn dus in het verbond. En waar ook vele verworpenen gedoopt zijn, g-eldt dit bij deze beschouwing vanzelve ook hun.

Het verbond der genade (de belofte) eischt nu ook geloof. Deze eisch echter is daarbij geen eisch der Wet, maar een genade-eisch. De belofte roept tot geloof, tot inwilliging van het verbond. Komt het nu niet tot inwilliginof, dan breekt de bondcling met het verbond en met den God van het verbond. Door zijn ongehoorzaamheid sluit hij de hemelpoort voor zichzelf toe. En zoo kan men in het verbond zijn, maar er ook uit raken. De verbondsbrekers worden dan door de 'wrake des verbonds getroffen en hun oordeel ial des te zwaarder zijn.

Zij, die het verbond inwilligen, zijn de uitverkorenen. In verband nu met het al of niet inwilligen van het verbond wordt verder onderscheid gemaakt tusschen de belofte aan den mensch en de wedergeboorte in den mensch, of tusschen de schenking en de deelachtigmaking van de heilsbelofte. Er is nl. een onderscheid tusschen bondelingen en bondelingen, zoo wordt verder geredeneerd. Niet allen worden het van God toegezegde heil deelachtig. Immers men kan in het verbond zijn door geboorte, maar ook door wedergeboorte. En blijkens deze onderscheiding zijn dus ook natuurlijke menschen, die den Geest Gods niet hebben en daarmede niet slechts uitverkorenen voor de wedergeboorte, maar ook vel: worpenen in het genadeverbond. Zal iemand echter blijven in het verbond en de zegeningen des verbonds niet alleen voorwerpelijk, maar ook in onderwerpeiijken zin hebben, dan is noodig inwilliging van het verbod. Er is nl., zoo gaat het verder, een voorwerpelijke bearbeiding des verbonds, die tot alle bondgenooten komt, maar waardoor het genadeverbond zijn doel nog niet bereikt. Zal dit doel bereikt worden, dan is een tweede verbondsarbeid noodig. de krachtdadige, vernieuwende werking des H. Geestes, die den zondaar het verbond doet inwilligen, Hiertoe komen alleen de uitverkorenen, en met die inwilliging is dan het verbond volkomen gerealiseerd.

Bedenkingen

Tegen deze verbondsbeschouwing kunnen echter verschillende bedenkingen worden ingebracht. Allereerst al kan opgemerkt worden, dat hier eigenaardige onderscheidingen worden aangewend. Zoo die tusschen schenking en deelachtigmaking van de belofte. De schenking der belofte zou allen, verkorenen en verworpenen, ten deel vallen, maar de deelachtigmaking alleen aan de uitverkorenen. Deze onderscheiding wordt echter door ernstige bezwaren gedrukt. Immers beide kunnen zoowel op het voorwerpelijk als op het onderwerpelijk element van den verbondsarbeid worden toegepast. Een scheinking toch is hier meer dan een aanbieding, ze is een stcUen in een verbondsverhouding tot God, en daarmede deel krijgen aan het verbond. De schenking hier is dus een soort deelachtigmaking, al is het begrip deelachtigmaking op zichzelf van ruimer zin. Als God iemand Zijn heilsbelofte schenkt, dan maakt Hij hem die daarmede tevens deelachtig. Hoe kan er anders bij de hier besproken verbondsbeschouwing sprake zijn van een breken van het verbond en van de wrake des verbonds als men de heilsbelofte niet, laten we zeggen voorwerpelijk. deelachtig gemaakt is. En als de onderwerpelijke arbeid deelachtigmaking wordt gehèeten, dan sluit dat tevens het schenken in. Zoo zegt de Apostel Paulus in 1 Cor. 2 ; 12; Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn. En die dingen zijn niet alleen de belofte maar ook de heilsgoederen, die in de belofte worden toegezegd, onder welke goederen ook zulke zijn, die ten deele reeds onderwerpelijk verwerkelijkt zijn. En als Paulus in Rom. 8 : 32 zoo zegt: Hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken, dan zit in dat schenken ook het deelachtigmaken.

Ook het beroep op de zinsnede in het Doopsformulier: „ons tóeëigenende hetgeen wij in Christus hebben" kan hier niet van kracht zijn. Immers daar gaat het over dezelfde personen. Wat wij in Christus hebben wordt ons toegeëigend, zegt het formuli^er.

De gemaakte onderscheiding in de Chr. Ger. verbondsopvatting zegt echter, dat uitverkorenen en verworpenen gelijkelijk en gezamenlijk de belofte wordt geschonken, maar dat de toeëigening alleen den uitverkorenen geldt'. Precies zoo is het gesteld met het beroep op het Avondmaalsformulier. Als daar in het dankgebed voorkomt: , , dat Gij' uit grondelooze barmhartigheid ons Uwen eeniggeboren Zoon tot een Middelaar en Offer voor onze zonden en tot eene spijze en drank des eeuwigen levens geschonken hebt; en dat Gij ons geeft een waarachtig geloof, waardoor wij zulke Uwe weldaden deelachtig worden", dan gaan beide weer dezelfde personen aan. Hier geeft de Heere het geloof, waardoor de Zijnen de weldaden deelachtig worden. Nn is geven een ander woord voor schenken, maar zakelijk komt het op hetzelfde neer. Ook is geven hier van zelf niet voorwerpelijk. maar onderwerpelijk bedoeld, teru'ijl het geven van eenaarachtig geloof ook zelf een weldaad is, die in de belofte wotdt toegezegd.

Betrekt men dit alles nu op de uitverkorenen, dan is de gemaakte onderscheiding van ondergeschikte beteekenis en wordt niemand uitgesloten van het tweede, die het eerste onving. Gaat men echter beide van elkander scheiden, zoodat de schenking der belofte wel allen, dus ook de verworpenen, geldt, maar "de deelachtigmaking niet, dan komt men voor het geval te staan dat de deel" achtigmaking wel allen, dus ook de verworpenen, in de belofte wordt toegezegd, maar niet aan die allen wordt verwerkelijkt.

Een dusdanige scheiding waarbij men (verworpenen) geen voorwerp is van de deelachtig-» making der belofte, maar toch wel van de schenking der belofte en dus ook van de belofte der deelachtigmaking, vindt geen steun bij de formulieren, zoomin als in de Schrift. Het Avondmaalsformulier sluit zoowel de hypocrieten als hen, (^ie een ergerlijk, leven leiden, buiten het rijk van Christus, zoo zij zich niet bekeeren. En het Doopsformulier zegt, dat wij niet in het Rijk Gods kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. Is men nu wel door natuurlijke geboorte in het verbond, dan staat men daarmede toch nog buiten het Rijk Gods en van Christus, want de wedergeboorte of de deelachtigmaking der belofte brengt daar in. Wordt dus de belofte aan allen geschonken, dan krijgt men, wat de verworpenen betreft, een inzijn in het verbond en tegelijk een buiten het rijk van Christus zijn. En wie niet in het Rijk van Christus is, is in het rijk ^er duisternis en onder Gods vloek. Er moeten dan verworpenen zijn, die tegelijk in het genadeverbond en in het rijk van Satan zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 maart 1946

De Saambinder | 4 Pagina's

Af te wijzen verbondsbeschouwingen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 maart 1946

De Saambinder | 4 Pagina's