Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Zaligmakend Geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Zaligmakend Geloof

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Hand. 8 : 13: En Simon geloofde ook zelf, blijvend wat hij was, dat is een tovenaar in de grond des harten. Om niet meer te noemen, het historisch geloof moge onmisbaar zijn, die niet anders heeft, zal er eeuwig mee omkomen. Het is niet zaligmakend. Het tijdgeloof komt nog nader aan het zaligmakend geloof en is daarom zoveel te gevaarlijker. Het schijnt veelal te gelijken op de echte werking des H.G., terwijl het meer de algemene werkingen zijn. Hellenbroek omschrijft het als een toestemmen en belijden van de waarheid met enig uiterlijk genoegen, al is het dan ook maar voor een tijd. Heeft het historisch geloof niets dan kennis, het tijdgeloof heeft blijdschap in die kennis. De duivelen hebben wel het historisch geloof, maar geen blijdschap, want zij sidderen. Maar de blijdschap der tijdgelovigen ontstaat niet door gevoel van Gods genade in het hart, maar door de inbeelding, dat hetgeen zij gevoelen Gode aangenaam is. Zij hebben tranen, aandoeningen, gebeden, en .menen, dat God daardoor zal bewogen worden tot medelijden, en die mening geeft blijdschap. Zij zijn naar Christus' woord, degenen, bij wie het zaad op steenachtige plaatsen valt, wel opschiet, wat belooft, maar geen wortel in zichzelven heeft. Het is voor een tijd, want als verdrukking of vervolging komt-om des Woords wil, zo bezwijkt het, , wordende terstond, geërgerd. Het verdort, omdat het geen wortel heeft. Dit geloof verenigt niet met Christus; daarom houdt het geen stand. Het is niet het geloof der werking Gods, dus geen Godswerk, niet geschonken door wederbarende genade, geen vrucht van de souvereine verkiezing, geen weldaad uit het Genade- Verbond, maar alleen een algemene werking van Gods Geest, welke zee, r wel en zelfs zeer veel ook in verworpenen voorkomt. De werking van dit geloof in het hart is bij alle schijnbare overeenstemming geheel anders als die van het zaHgmakend geloof. De tijdgelovige zal nimmer de grond zijner zaligheid zoeken buiten zichzelf, in Christus, omdat zij nooit door het geloof met Christus verenigd werd. Men blijft met alles in zichzelf en in de eigenliefde hangen. Het hart werd nimmer recht vernederd en verbroken door de beschouwing van Gods Recht; en Christus en Zijn Gerechtigheid werden nooit recht noodzakelijk. Zodra men maar even in moeite komt door de beschuldiging der Wet op de consciëntie, weet men zich al wederom te redden, hetzij met een voorkomende waarheid of met enige blote bespiegeling van Christus, zonder evenwel wezenlijk in Hem te rusten. Met kansberekening en ongegronde overleggingen rekent men zich tot de begenadigden. Men gaat vrij worden in het uitspreken, zij het onder mindere of meerdere gepastheid van woorden, van de hoop op de zaligheid. Ja, vaak word^ grote en gewichtige zaken van Gods ware volk gehoord, nagepraat, zodat men een geoefend mens begint te schijnen. . Voor de opmerkzame is echter zulk een altijd een raadsel. De ware vernedering wordt gemist en bij hetgeen gesproken wordt, geen afdruk gevende, blijft de echte overname achterwege. Jarenlang kan men met elkander verkeren, zonder dat de overtuiging van zo iemands genadestaat ooit komt, hoewel voorzichtigheid in de beoordeling gebiedend noodzakelijk is, daar wij geen hartekenners zijn en het eindoordeel ons niet toekomt. Het wondergeloof is minder als het historisch ge-loof, omdat het zich niet richt op Gods Woord en minder als het tijdgeloof, - omdat het meer over uitwendige dingen dan over geestelijke zaken gaat, waar de tijdgelovige bij tijden wel degelijk over tobt.

Bijbelse voorbeelden van wondergeloof zijn bijv. de zeven zonen van Sceva Handel. 19 : 13'—17, welke als duivelbezweerders zich onderwonden de Naam des Heeren Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus, die Paulus predikt. Ook Simon de tovenaar, die voor de komst van Filippus de zinnen des volks van Samaria verrukte, zeggende van zichzelf, dat hij wat groots was. Ook hij geloofde en werd gedoopt, bleef gedurig bij Filippus. Hij scheen dus geheel veranderd. Maar als hij zag, dat door de oplegging der handen de gelovigen de Heilige Geest ontvingen, dan wil ook hij de macht hebben, ja wilde die macht kopen met geld, om, wie hij de handen oplegde, de H. Geest te doen ontvangen, waarover hij met vreselijke oordelen bedreigd is. Vooral ook Judas Iscarioth, die wonderen deed en evenwel een verworpene was, is een bewijs, dat wondergeloof eigenlijk met het ware, zahgmakende geloof niets uitstaande heeft. Daar is een actief wondergeloof, gelijk bij bovengenoemde voorbeelden, maar ook een passief wondergeloof, dat is een sterke vaststelling bi]- onszelf, dat er aan ons een wonder zal gebeuren.

Hiervan zijn vele voorbeelden aan te wijzen uit de tijd van Jezus' omwandeling op aarde, bijv. de tien melaatsen, die wel allen het wondergeloof hadden, doch slechts één het ware. Jezus deed vele wonderen om de leer te bevestigen en het rijk Gods uit te breiden, alsmede om te tonen, dat Hij een groot profeet was, ja meer dan een profeet, dat Hij waarachtig God was, wie zelfs de zee en de wind gehoorzaam waren. Na de Hemelvaart is nog geruime tijd de leer des Evangehes gesteund en verbreid, mede door middel van wonderen, zoals op de reis van Petrus de genezing van Enéas en de opwekking van Tabitha plaats had. In die zin heeft het doen van wonderen door middel van mensen opgehouden. Wij hebben nu een afgesloten Woord Gods, bevattend de gehele Gods- en heilsopenbaring. Evenwel wil dit niet zeggen, dat God geen wonderen meer doet. Zeer vele wonderen grijpen nog dagelijks plaats, vooral in het leven van Gods Volk. Echter met dien verstande, dat de natuurwetten, zelf door God gesteld, niet worden uitgeschakeld en hetgeen geschiedt, meer geestelijke wonderen zijn, en indien al liggend op natuurlijk terrein, behorende tot de algemene en niet tot de bijzondere genade. Dit wordt door velen uit het oog verloren, die zich laten voorstaan op ervaren uitreddingen en wonderlijke voorzienigheden, betreffende tijdelijke moeilijkheden, bijv. in dagen van gevaar, krankheden, armoede, enz. Die daarop de hoop zijner zaligheid bouwt en zijn grond daarvan maakt heeft slechts het geloof der wonderen, waarmede men omkomt. Zij missen de behoefte aan een 'schuldovernemende Borg en Middelaar. Zij richten zich op de weldaden, niet op de Weldoener, werden nimmer recht zondaar voor God en de ziel blijft hangen in het aarids-tijdelijke. Daarom blijft men buiten Christus, het grote voorwerp des Geloofs. Maar wat is dan toch wel het waar zaligmakend geloof? Hierop komt het aan. Het zaligmakend geloof wordt zo schoon en sober verklaard in het antwoord op de 21ste vraag van de Heidelb. Catechismus. (wordt vervolgd)

W. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1948

De Saambinder | 4 Pagina's

Het Zaligmakend Geloof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1948

De Saambinder | 4 Pagina's