Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven in God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven in God

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want in Hem leven wij en bewegen wij ons en zijn wij. (Hand. 17:28a).

Op zijn tweede zendingsreis door Klein-Azië, na overgestoken te zijn naar Griekenland, is de apostel Paulus door Macedonië heen, gekomen te Athene. Athene was het centrum van wereldse geleerdheid, waar menselijke wijsheid verheerlijkt werd ten waar de mens in al zijn handelingen en wereldse beschouwingen in het middelpunt stond. Daar op de Areopagus, de heuvel van Mar.s, waar recht gesproken werd in de naam van de mens, gaat de Apostel Paulus van een ander recht spreken. Het is een Goddelijk recht, waarbij alles wat van de mens is en uit de mens voortkomt, veroordeeld wordt met het Goddelijk vonnis. De bezoldiging der zonde is de dood. In deze verdwaasde wereld, die zich meent te beroemen op redenen van het verdorven mensen-verstand en op wat eigenzinnige godsdienst, brengt de apostel Paulus een leer die ons bepaalt bij de afkomst van alle menselijk geslacht uit het paradijs. God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, is de Oorsprong van alle leven. Uit Hem alleen ontving Adam het leven, maar ook in Hem was het dat Adam zich bewoog. In de staat der rechtheid was God-drieënig niet alleen de Oorzaak van het leven, maar ook de Bron van alle verlustiging. Om in gemeenschap met God-drieënig te wandelen, was dat niet het grootste vermaak van Adam? Toen daar nog geen zonden waren en de diepe kloof tussen God en de mens er nog niet was, kon Adam recht getuigen in Hem te leven en zich te bewegen. Maar door die verschrikkelijke val toch is het ganse menselijk geslacht van God losgescheurd. Geen wandel in God, maar een wandel met de satan. Geen vermakingen meer in God, maar een vermaking in de zonden en wereldse genietingen en wereldse lusten. God een onbekende God geworden. Kleine overblijfselen van het beeld Gods zullen zelfs alle heidenen alle onschuld ontnemen. Want de deugden Gods zijn aangerand en daardoor is het ganse menselijk geslacht verdoemelijk voor God. Schuld op schuld opstapelende, ja dagelijks door de zonden steeds meer en groter wordende en eenmaal een vonnis dat recht zal zijn, wanneer Gods rechtvaardigheid de zonden zal straffen niet alleen met de geestelijke en tijdelijke dood, maar ook eens met de eeuwige dood. Tenzij een mens wederom geboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien.

De wedergeboorte is het werk van God alleen; waarbij de mens, in wie God genade gaat verheerlijken, zichzelf leert kennen als werkelijk verloren voor God. Ja, zo diep en groot is de doodstaat voor God, dat we zelfs niet eens weten in welke ellendige staaf wij leven. Het is het nieuwe leven, in de wedergeboorte geschonken, dat een mens gaat betreuren wie hij is voor God. Dan gaan we niet verloren, maar we zijn verloren. En toch met de veroordelingen in de consciëntie is er ook een droefheid naar God. Wat treurt zo'n ziel over zijn zonden, over het Godsgemis. Wat zou hij heilig voor God wensen te leven. Hoe dieper God hem inleidt in zijn verloren staat en de walgelijkheid en het God-onterende van de zonden, hoe groter zijn smart over en het verlangen om van de zonden' verlost te worden. De heiligheid des Heeren wordt hem van groter waarde dan alle schatten van de wereld. Hoe zucht en kermt hij in het verborgen, onder zijn schuldenpak en zonden. En toch blijft hij roepen: O God, wees mij, arme zondaar genadig. Gods alomtegenwoordigheid doet hem leren kennen dat hij God niet zal ontlopen en hij zal het ook niet. De geslagen wond moet geheeld worden en de breuk hersteld. De wet Gods ontdekt hem meer en meer aan zijn zonden.

En toch moet zo'n ziel uitroepen: Hoe lief heb ik Uwe wet. Dat is het wonderlijke leven door genade, als God hem ook nodigt met Zijn Evangelische belofte: Komt allen tot Mij die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u rust geven. Hoe hunkert de ziel naar die verlossing, als God hem doet openbaren dat er een weg van behoudenis is aangewezen in het bloed van Christus. Als Hij, de Gezalfde des Vaders, wordt geopenbaard, zingt en jubelt het in zijn ziel: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Hij draagt de banier boven tienduizend. Wel wordt Hij geopenbaard als in doeken gewonden, liggende in de kribbe. Wassen en toenemen moet Hij. Ja, dan wordt het: Hij wassen en ik minder worden. Voortdurend moet Hij Zijn kerk bedienen, onderwijzingen geven, warmte, vertroostingen en bestraffingen. Gelijk de zon zonnestralen voortbrengt, zo is Christus de grote Zonne der gerechtigheid. Ziet *d«n het geestesoog op Hem, dan is alleen toch maar: In Hem leven en bewegen wij ons en zijn wij. Niet alleen leven en bewegen, maar ook blijven in Hem, is alleen door Hem. De onveranderlijkheid des Heeren is toch de sterkte van het eöhte volk van God. Het eeuwige raadsbesluit dat zij verkoren zijn in Hem van voor de grondlegging der wereld. Dat de beloften alleen in Hem ja en amen zijn. En als God in de afsnijdende daad, de ziel als een arme, verlegen, met schuld bedekte zondaar voor God als Rechter doet staan, is het toch alleen om de gerechtigheid van Christus, dat hun zonden worden geworpen in de zee der vergetelheid. Gelijk een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt zich de Heere over die Hem vrezen. In Hem te leven, te bewegen en te zijn, dat zijn de verborgen werkingen des Geestes in het hart. Steeds maar ontdekt aan de oude verdorven natuur der zonde. Ja, in ons geen goed dat Hem welbehagelijk is, maar in Hem meer dan overwinnaar. Ook in de weg van heiligmaking moet de apostel Paulus getuigen: Ik weet dat in mijn vlees geen goed woont. Het goede dat ik wil dat doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Indien iï alleen in dit leven was hopende, zo was ik de ellendigste van alle mensen. Het zijn die verborgen onderwijzingen des Geestes, waardoor het volk van God leeft en waardoor zij zijn en blijven.

Kent gij ook, mijn lezer, deze verborgen werkingen des Geestes. Of vertrouwen wij op ons verdorven verstand en op Christelijke deugden en plichten, gelijk zovelen in onze dagen menen met Christelijke beschouwingen en een deugdzaam leven zalig te worden. Wij moeten wederom geboren worden.

Kent gij een droefheid naar God, om alleen in Hem te leven, zich te bewegen en te zijn? De gedaante dezer wereld gaat voorbij. Zoek toch geen ijdele vermaken van deze wereld. Geen rijkdom, eer en goed, maar laat dat uw blijdschap zijn, gelijk Christus Zijn discipelen leerde: Verblijdt u daarin, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen.

L. d. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1949

De Saambinder | 4 Pagina's

Het leven in God

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1949

De Saambinder | 4 Pagina's