Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het offer II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het offer II

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorig artikel hebben wij er op gewezen, dat de waarde en aannemelijkheid van het offer niet in het offer op zichzelf als zodanig ligt. De betekenis van het offer lag alleen in de heenwijzing naar het geheel enige offerlam, Christus. Als de Israëliet naar de wet zijn offers, door bemiddeling van de priester, op het brandofferaltaar liet brengen, verkreeg hij wel uitwendige vergeving van de priester en ontslag van de uitwendige straf, maar had daarmede nog geen vergeving en kwijtschelding van God. Het offer kreeg dan ook pas waarlijk betekenis voor hem, als hij enerzijds zichzelf in zijn schuldigheid en doemwaardigheid moest waarnemen en in het toevallen van God Hem moest rechtvaardigen in het vonnissen van zichzelf, doch anderzijds met een oog des geloofs mocht opzien tot Hem, Die Zichzelf als het geheel enige Lam reeds van de stilte der eeuwigheid Gode onstraffelijk heeft opgeofferd, van Wie het offerdier een type was.

Als dit nu de innerlijke beleving des harten van de offerbrengende Israëliet was zou hij niet alleen uitwendige, maar ook door het geloof innerlijke vergeving van zijn zonde ontvangen en de verzoening en vrede met God mogen smaken. Staan we nu echter eerst een ogenblik stil bij de verschillende soorten van offeranden, die we in Gods Woord ontmoeten. In één offervorm kon de volheid van het werk van Christus niet worden afgebeeld. Daarom bepaalde de Heere bij de wetgeving op de Sinaï velerlei offersoorten, door welke alle Christus in Zijn persoon en werk werd afgebeeld. De offeranden kunnen onderscheiden worden in twee klassen, nl. de zoenoffers, die tot de verzoening behoren en de dankoffers, die tot de heiliging behoren. De zoenoffers onderscheidt men in brandoffers, zondoffers en schuldoffers. Het brandoffer werd gebracht voor alle zonden, bijzonder ook die men in onwetendheid had begaan. Van de andere zoenoffers, het zonden schuldoffer, onderscheidt het zich daardoor, dat het niet, zoals deze, voor een bepaalde zonde was voorgeschreven. Er wordt nergens bepaald, in welk geval alléén een brandoffer gebracht moet worden in onderscheid met andere offers. Zijn eigenlijke betekenis heeft het brandoffer bijzonder als het dagelijkse of gedurige offer voor geheel de gemeente. In Lev. 1 : 4 lezen we dat de offeraar zijn hand moest leggen op het hoofd van het brandoffer, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. Door deze handoplegging werd de éénwording met het offer uitgedrukt. Deze handoplegging wijst ons op de plaatsvervanging. Wat toch aan het offerdier geschiedde, moest hem gebeuren die het offer bracht. Wanneer nu de offeraar met zijn hand op het hoofd van het offerdier steunde, betuigde hij daarmede dat hij waardig was voor eeuwig te verzinken. Dat hij zichzelf moest aanklagen vanwege zijn zonden en erkennen dat hij zich de toom Gods en het eeuwig oordeel had waardig gemaakt. Door het geloof echter werd hem vergund, symbolisch door deze handeling zijn zonde op het offerdier over te dragen. Terwijl het bloed van het dier vloeide en het overige door de vlammen verbrand werd, wees hem dit alles er op, dat hij in de dood moest verzinken en door de vlammen van Gods brandende toorn tegen de zonde verteerd worden, maar dat nu dit dier, dat opzichzelf onschuldig was, symbolisch de schuld van hem overnam en daarvoor stierf. Zo werd dus de offerbrengende Israëliet er op gewezen dat aan Gods recht genoeg moet worden gedaan en dat wij daarom of door onszelf of door een ander moeten betalen. Maar welk een eeuwig heilgeheim werd door het geloof hem ook in dit offer ontsloten, dat, wijl het aan des mensen zijde ten enenmale onmogelijk is om weder met God in verzoende betrekking te komen. God Zelf een weg geopend heeft in de Zoon Zijner eeuwige liefde. Dat Christus de gezegende Zone Gods Zichzelf plaatsbekledend van eeuwigheid daartoe gegeven heeft. Dat Hij, in Wie zij verkoren waren, zich als hun representerend Hoofd in het verbond vrijwillig overgaf om als Borg hun hemelhoge schuld te betalen en al hun zonden weg te dragen in een zee van eeuwige vergetelheid. Dat Hij Die Zich vrijwillig Gode onstraffelijk heeft opgeofferd, Zich daartoe vernederd heeft tot in de diepte van de dood en angsten der hel, doch ook door zijn volkomen voldoening de weg gebaand heeft, waardoor een doemwaardig zondaar weder in een verzoende betrekking met God gesteld en in genade aangenomen, in de eeuwige gunste Gods zal mogen roemen. Ziende op Hem alzo als die geheel enige weg ten leven, roept de apostel Paulus uit: Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd, Hebr. 4 : 16. Lev. 1 : 4 zegt ons, dat de offeraar zijn hand op het dier moest leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. Verzoenen heeft in de grondtaal de betekenis van "bedekken". Het hangt ook ten nauwste samen met het woord voor „losprijs". Zo heeft Christus nu de verzoening voor al Zijn volk met God tot stand gebracht, met de losprijs van Zijn dierbaar bloed, dat hun hemelhoge schuld voor Gods aangezicht is bedekt, waardoor zij nimmermeer in het gerichte Gods zullen komen. In Christus ziet God Zijn volk aan en in Hem die gezegende Borg en Zaligmaker, ziet God immers geen zonde in Zijn Jacob en geen overtreding in Zijn Israël. Welgelukzalig dan is hij die vergund wordt door genade de hand des geloofs te doen rusten op dat geheel enige Offerlam, als Zijn dierbare schuldovernemende Borg en Goël en Losser, want

Welzalig hij wiens zonden zijn vergeven
Die van de straf voor eeuwig is ontheven
Wiens wanbedrijf waardoor hij was bevlekt
Voor het heilig oog des Heeren is bedekt.

Psalm 32 : 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1950

De Saambinder | 4 Pagina's

Het offer II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1950

De Saambinder | 4 Pagina's