Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV

Van de schepping en val des mensen en zijn onvermogen tot het ware goed.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorwaar, God is niet de schuld dat de mens zo diep gevallen is, daar de staat des mensen uitnemend was. Krachtens de ingeschapen wet kon hij God, zijn Schepper en Formeerder, volmaakt dienen. Krachtens Goddelijke schepping was de mens profeet, priester en koning. Als profeet kende hij zijn Schepper recht als de enige waarachtige, drieënige God; kende hij Hem in Zijn almacht, gerechtigheid, wijsheid en liefde. God was voor Adam geen onbekende. Integendeel, God was de God zijner blijdschap en verlustiging. Als priester offerde Adam Hem al zijn genegenheden en had hij zijn Schepper van harte lief. Als koning heerste de mens op aarde,  gehjk dat reeds dadelijk bleek in de naamgeving der dieren door Adam, die hij namen gaf naar hun aard: En deze namen waren geen onbetekenende, zinloze klanken, neen, in deze namen drukte Adam de natuur en de geaardheid der dieren uit. Ook kende Adam reeds dadelijk Eva, zijn vrouw, als uit hem genomen te zijn. In geheel de openbaring van het eerste mensenpaar vertoonde zich de mens als beelddrager Gods. Dat beeld onderscheidt men wel in engere en ruimere zin. In engere zin bestond het in kennis, gerechtigheid en heiligheid, die in de ziel waren afgedrukt. Als zodanig zijn wij het beeld geheel verloren, daar de mens niet ziek maar doodgevallen is. In ruimere zin was de gehele mens beelddrager Gods, hetwelk uitkwam in geheel zijn verschijning, in de heerschappij over de dieren, in de onsterfelijkheid van zijn ziel. Hiervan zijn er na de val kleine overblijfselen overgelaten, zoals b.v. de  ingeschapen Godskennis en alsmede, dat de mens geen dier geworden is, maar redelijk zedelijk schepsel is gebleven.

Artikel XIV spreekt het duidelijk en onverbloemd uit. Maar als hij in ere was, zo heeft hij het niet verstaan, noch zijn uitnemendheid erkend; maar heeft zichzelf willens der zonde onderworpen en overzulks de dood erg vervloeking, het oor biedende aan het woord des duivels. Want het gebod des levens, dat hij ontvangen had, heeft hij overtreden en heeft zich van God, Die zijn ware leven was, door de zonde afgescheiden, hebbende zijn gehele natuur verdorven; waardoor hij zich schuldig gemaakt heeft de lichameijke en geestelijke dood. En in al zijn wegen goddeloos, verkeerd en verdorven geworden zijnde, heeft hij verloren al zijn uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had en heeft niets anders overig behouden dan kleine overblijfselen daarvan, welke genoegzaam zijn om de mens alle onschuld te benemen.  De mens had kunnen willen staande blijven. Let wel hij kon staande blijven als hij wilde; daar hij door vrije keuze, door eigen wil van God is afgevallen, het oor biedend aan 't woord des duivels. De verleiding van de satan is niet tot enige verontschuldiging van de mens, gelijk Eva de schuld wilde afwentelen op de slang. Neen; willens hebben Adam en Eva het oor geboden aan de verleidende stem van satan. Willens hebben zij de zonde gekozen en verkozen, daarmede de dood, en dompelden zij zich in de afgrijselijke poel van ellende en donkerheid. Zij keerden zich willens af van God, als de Bron van het hoogste goed en werden tot een slaaf van satan en de zonde. De val beroofde Adam en zijn nageslacht van al wat goed en recht was en is deze val daarom dan ook een rampzalige val, al is het, dat God in Zijn ondoorgrondelijke raad en onbevattelijke wil het behaagd heeft, door de gruwel der zonde heen. Zich eeuwig te verheerlijken, zowel in gerechtigheid als in barmhartigheid.

Hoewel de val God niet overvallen is, ja. God het wist krachtens Zijn eeuwig besluit, heeft God de zonde niet gewerkt, daar de val en ongehoorzaamheid van Adam de oorsprong van onze ellende is en deze niet gelegen is in de schepping zelf, waarin alles volkomen heerlijk en volkomen was. Niet de minste verborgen zucht in zijn hart naar het verbodene, gelijk na de val, was er krachtens schepping in het hart van Adam en Eva.  Als schepsel met vrijheid geschapen, kon hij opklimmen  tot een onverliesbaar, eeuwig leven; maar hij kon ook veranderen in een totale zondaar en nederdalen in ellende en dood en al de gevolgen van die. De weg tot het onverliesbaar, eeuwig leven was het onderhouden van het gebod des levens, zoals de belijdenis het verbond der werken hier noemt. Het is wel opmerkelijk, dat noch Gods Woord, noch de belijdenisschriften letterlijk het verbond der werken noemen. Het is er mede, gelijk het woord voorzienigheid, dat in Gods Woord ook niet voorkomt. Maar zakelijk wordt het verbond der werken wel genoemd, zowel in Gods Woord alsmede in de drie Formulieren van Enigheid; zie Dordtse Leerregels, hoofdst. 3, par. 2 en de Heidelberger Catechismus, zondag 3 en 4, waar zakelijk de twee afdelingen van het verbond worden beschreven.  Het heeft Gode behaagd met de mens verbondsgewijs te handelen. Voor de val in het verbond der werken en na de val bij Zijn gunstgenoten in het verbond der genade. God had met Adam en in hem met al zijn nakomelingen het verbond der werken opgericht. Let wel. God had Adam niet in het verbond der werken geschapen, want anders was er geen ware verbondssluiting mogelijk geweest. God had de mens zo geschapen, dat hij bekwaam was God te gehoorzamen in alles, wat de Heere gebood. Deze gehoorzaamheid op zichzelf zonder meer gaf geen recht boven wat God hem in de schepping gegeven had. Door gehoorzaamheid in het verbond der werken kon hij 't eeuwige leven verdienen. Een volgend maal nog meer hierover.

Lisse

de G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1951

De Saambinder | 4 Pagina's