Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BAREND EN JOHANNA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BAREND EN JOHANNA

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johanna: Wanneer we lezen in Gen. 27 : 1 dat Izak oud geworden was, is dat dan geen bewijs, dat een groot getal jaren in de heilige geschiedenis overgeslagen is? We hebben de vorige keer nog gesproken over Izak, dat hij 80 jaren verdriet heeft gehad, vanwege de dochteren Heths, hoe moet ik mij nu het een en ander voorstellen?

Barend: Toen Ezau 40 jaar was en Izak 100, nam hij die vreemde vrouwen en toen Jacob vluchtte voor Ezau, waren de broeders 77 jaar, dus maakt de gewijde geschiedenis hier een sprong van 37 jaren, waarvan niets wordt vermeld, zodat we mogen opmerken, dat er grote perioden kunnen zijn in het leven van Gods volk, dat er geen bijzondere zaken worden beleefd. Alleen lezen we dat Izaks ogen donker geworden waren, dat hij niet zien kon. En als we beseffen, wat de blindheid zeggen wil en dat hij nog 43 jaar hierna geleefd heeft, vragen we ons toch af, welk een ontzettend lijden dat geweest is.

Johanna: Eén ding had hij mee, namelijk dat Izak niet geestelijk blind was en dat is toch de allergrootste weldaad?

Barend: Dat is wel zo, maar al was hij zelfs een ziener Gods, het is voor het natuurlijk gevoel heel erg, om jarenlang blind te moeten zijn en diep afhankelijk van degenen, die ons omringen. Ook scheen hij zwak en nabij de dood, zelfs zo erg, dat hij het nodig vond om zijn uiterste wil of testament te maken en de patriarchale zegen uit te spreken, waarom hij Ezau bij zich liet komen. Hij wilde alles vermaken, tijdelijke en geestelijke goederen.

Johanna: Hij had schijnbaar meer met Ezau op dan met Jacob, ondanks het grote en langdurige verdriet over zijn heidense vrouwen. En dat had ten dele zijn oorzaak, dat hij gaarne at van het wildbraad, dat Ezau ving op de jacht. Is dat niet een zwak van Izak om nog zo belust te zijn op een lekker boutje?

Barend: Hij had niet alleen nog een vleselijke begeerlijkheid in zijn hart, ondanks uitmuntende genade, maar was daarbij zeer vergeetachtig, want de openbaring Gods aan Rebekka, dat de meerdere, dat is de eerstgeboren Ezau, de mindere, dat is Jacob, dienen zou, was hem te dier, tijd geheel ontgaan. Ook de verkoop door Ezau van zijn eerstgeboorte aan Jacob voor een schotel linzenmoes was al vele jaren geleden, en óf door hem vergeten óf het zou moeten zijn, dat hij daar nimmer van geweten heeft.

Johanna: Rebekka had alles afgeluisterd, wat Izak met Ezau besprak en zag gevaar, dat Izak de verkeerde zou zegenen. Dat kon zij onmogelijk verdragen, maar wat had zij toen moeten doen? , ., .

Barend: Wel, alles eerlijk met Izak moeten bespreken, ^n samen hadden zij het aangezicht des Heeren moeten zoeken. Dan had heel veel zonde en ellende kunnen voorkomen worden. Maar inplaats van zo te handelen ging zij een groot onrecht plegen aan haar oude blinde man, en haar beide zonen. Want zij ging Jacob overhalen tot een ernstig bedrog met een gestolen kleed van Ezau en nam lichtzinnig de vloek op zich, die volgen moest op 't bekend worden van zulk een snood bedrog.

Johanna: Maar was evenwel de bedoeling van Rebekka niet goed en had zij geen goede reden om te denken, dat Ezau door zijn huwelijken de zegen had verbeurd, terwijl Jacob nog onbedorven en ongehuwd was, en wist zij niet uit de openbaring Gods, dat Jacob van God was uitverkoren om te zijn de drager der Goddelijke belofte?

Barend: Rebekka mocht het goed bedoelen, maar de middelen die zij aanwendde om haar doel te bereiken, waren slecht en niet te rechtvaardigen. Zij deed als velen, die de mensen met een gestolen kleed tot God laten gaan, al weten zij dat het bedrog is. Zij maakte misbruik van het feit dat haar man blind was, door de bereiding van de geitenbokjes, en de bekleding van Jacobs handen met de velletjes. Zeer weinig besefte zij van de alwetendheid Gods, en dat Ezau tot een misdadige wraakoefening getart werd door het gedrag van zijn eigen moeder.

Johanna: Maar trotseerde Jacob niet evenzeer Gods vloek en dat om een zegen te verwerven? Beloog hij niet zijn oude vader onder de belijdenis van Gods voorzienigheid?

Barend: Wij praten Jacobs zonde evenmin goed, als Rebekka's zonde, en toch moet het ons van het hart, dat Rebekka het plan gesmeed had en aan Jacob de leugen geleerd had. Wel speelde ook Jacob zijn rol, als ware hij volleerd in het bedriegen, zodat deze handeling niet ter navolging maar ter waarschuwing beschreven is. En van de ene zonde komt de andere, want Jacob hielp na zijn leugen zijn vader zelfs bij het eten.

Johanna: Zouden Jacob en zijn moeder niet in angst verkeerd hebben, dat Ezau terug zou komen van de jacht, voordat Izak over Jacob de zegen zou hebben uitgesproken?

Barend: Vermoedelijk wel en hun consciëntie zal zeer zeker wel veroordelend geklopt hebben, maar zij gingen door, en deze kronkelweg was niet uit de vreze Gods, doch uit 't vlees. En toch volvoerde God Zijn raad ook ondanks de zonden die zij in haar gevolgen hebben moeten afdragen in hun leven.

Johanna: In elk geval ontving Jacob op plechtige wijze, als in Gods tegenwoordigheid, de zegen, maar zou het dan toch in Zijn naam, en in Zijn toelating, of meer nog in Zijn gunst geweest zijn, ondanks het bedrog door moeder en zoon gepleegd? Zoude het ook niet kunnen zijn, dat God Zelf aan Izak het vermogen onthield om het bedrog te kunnen ontdekken, om alzo Zijn raadsbesluit te volvoeren?

Barend: De Heere bestuurde hierin Izak naar Zijn wil, en Jacob kreeg de zegen in Zijn gunst, maar het zondige aan Jacobs zijde zal worden bezocht op een zeer pijnlijke wijze, gelijk wij reeds eerder bewezen hebben. Allereerst sprak dan Izak van de dauw des hemels en de vettigheden der aarde, en menigte van tarwe en most.

Johanna: Is het niet eigenaardig, dat wel gesproken werd over de dauw, maar niet over de zegen? En wat bedoelde Izak met met de vettigheden der aarde?

[Barend: De regen viel in Kanaän slechts tweemaal per jaar en werd daarom genoemd de vroege en de spade regen, maar in de tijd daartussen hing alles af van de dauw, welke soms zeer zwaar was en waardoor het aardrijk verfrist werd. En met de vettigheden der aarde bedoelde hij natuurlijk een vet en vruchtbaar land, ge­lijk Kanaän toen was. Tarwe en most werden beschouwd als tekenen van Gods vaderlijke gunst en liefde. Dauw vallend op vette aarde bracht tarwe en most voort, want dauw vallend op de rotsen deed geen nut, hier zou bij overbrenging naar het geestelijke veel van te zeggen zijn.

Amsterdam-C

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1953

De Saambinder | 4 Pagina's

BAREND EN JOHANNA

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1953

De Saambinder | 4 Pagina's