Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vrije in God II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vrije in God II

Want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave. Efeze 2 : 8

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geloof is de band van de gemeenschap met Christus. Eerst als er persoonlijk verband is tussen Christus en ons, kunnen de weldaden ons toevloeien door de bedding des geloofs. En dat verband wordt gelegd in de wedergeboorte, als een zondaar door genade in Christus wordt ingeplant. Vandaar het wezen des geloofs.

Over het wezen des geloofs bestaan vele verkeerde voorstellingen, en dientengevolge"ook vele onzuivere meningen over de oorsprong des geloofs. Vooral ook in onze dagen hoort men dikwerf allerlei bepalingen van het wezen des geloofs, die in strijd zijn met de Schrift. De één zegt: 'Het geloof is alleen een zich overgeven, een toevertrouwen aan de Heere Jezus; en dat tengevolge van de keuze van mijn vrije wil. Een ander zegt: Het betrouwen en vertrouwen op Jezus' woord en werk, het is de hand uitstrekken naar en het aangrijpen van wat Christus een iegelijk mens aanbiedt. Weer een ander zegt: Geloven is een 'gaan tot Jezus, Die immers roept: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven". Als men zo het wezen des geloofs omschrijft, moet men in de aanwijzing van de oorsprong des geloofs gans verkeerd uitkomen.

En dan redeneert men voort: Zich overgeven, toevertrouwen aan, komen tot Jezus, het aangrijpen van Hem en Zijn offer, zijn immers alle daden! Daden nu moet de mens doen, die moeten van de mens uitgaan.

Zeker komt de mens tot daden, maar die des geloofs. Zo komt men er toe, door deze gevolgtrekking verleid, de oorsprong des geloofs in de mens te leggen. Zo wordt het geloof beschouwd als een vrucht van onze akker, en dan is het geloof uit u. En is dat dan de leer der Heilige Schrift?

Immers neen. Want zie het maar wat Paulus getuigt. Daarin wordt juist het tegenovergestelde gezegd. Door het geloof, dat is: niet uit u. Het is alsof dé apostel, dit neerschrijvende, tegenwerpingen hoort maken; en geen wonder, want de mens wil daar niet aan. Er is een scherpe tegenstelling tussen de mens en God, tussen des mensen werk en Gods genadegaven. De apostel legt hier zeer sterk de nadruk op, ofschoon hij spreekt tot wedergeboren mensen, tot levendgemaakten. Want ook zij, hoewel Gods volk, hebben nog steeds het „uit mij" weer op de lippen. En als het niet over de lippen komt, dan leeft het toch in het hart. Gelijk bij een afgehouwen tronk steeds weer nieuwe spruitjes tevoorschijn komen, zo vertonen zich bij de wedergeborenen spruitjes van de afgehouwen tronk van het werkverbond. Dat in zichzelf wat zijn, nog wat voort te brengen tot de zaligheid. O, dat niet uit u! Dat is een harde les voor het vlees. Het is een les, als een vijand met God verzoend te worden. En we staan zo op onze werken, op dat zelf betalen. De Heilige Geest doet Zijn werk in uw hart; dat der vertroosting, der ontdekking en der uitroeiing. Opdat ge aan de weet zult komen: Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid, maar: uw vrucht is uit Mij gevonden.

En dan wordt er geleerd niet tot Jezus te kunnen gaan, tenzij de Vader trekt. 'Niemand kan iets aannemen, tenzij — o, dat tenzij! — er plaats voor gemaakt is in het hart. Waren we mis toen we het beeld van Noach aanhaalden, aantonende het vrije in God, ook in het verloren gaan van de anderep? Geldt niet van ons allen, dat het gedichtsel onzer harten alleenlijk boos is? Dat er niemand is, die goed doet en naar God zoekt? Wij allen worden in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. Wij zijn voorwerpen van Gods toom.

Nu is het echter voor ons de vraag of we de waarheid toestemmen. Doet ge dit met uw verstand en blijft ge er verder koud en onverschillig onder? Kunt ge de waarheid aanhoren zonder inwendige ontroering en vrees des doods? Is er geen rechte verslagenheid des harten, als ge dit verneemt? Dan zijt ge diep te beklagen. De tijdgenoten van Noach bleven ook kou'd en onverschillig, ofschoon ze de ark zagen toebereiden. Ja, aan die ark, die hun het toekomende oordeel aankondigde, hebben ze met hun eigen haiidfa gewerkt. En Noach, die in de Schrift de prediker der gerechtigheid wordt genoemd, heeft hun zeker het naderend verderf van dag tot dag gepredikt. Maar noch het werk, noch het woord van de prediker leidde hen tot bekering. Het was maar een uitstellen; en ziet, toen de vloed kwam, achterhaalden de wateren des doods hen overal.

Straks komt ook voor ons de vloed, en dan? Zult gij dan ook moeten worstelen met de dood? En waar zult ge u dan moeten bergen? Meen dan toch niet, dat uw eigengerechtigheid u zal behouden; alles zal onder uw voeten wegzinken. Op geen enkele berg van eigen deugd of goede werken zal voor u ontkoming zijn. Er is geen ontkoming, dan alleen in de Ark der behoudenis, Jezus, Christus. Het is één van beide: Buiten die Ark, buiten die Christus voor eeuwig verloren; of in die Ark, in die Christus, en dan behouden, zalig. In die Ark komt ge alleen uit genade, en dat door het geloof.

Zijt ge dat zaligmakend geloof reeds deelachtig? Wellicht antwoordt ge blijmoedig: Ja, dat geloof is mijn deel en in dat bezit kan ik mij beroemen. O, wees voorzichtig. Er is zoveel verschil tussen geloof en geloof. Het is niet alles van de echte stempel; alle geloof is nog geen zaligmakend geloof. Onderzoek uzelf nauw, en toets u aan het Woord van God, of ge dat zaligmakend geloof bezit, opdat ge u niet vergenoegt met een historisch of een tijdgeloof, hetwelk is als het zaad, op steenachtige bodem gezaaid, de wortel missende. Antwoordt ge echter met schuchterheid en bekommering: O, dat niet zijn in de Ark, en de vrees, dat de Heere toe zal sluiten en dan er buiten te staan!

Zou de Heere dan onrechtvaardig zijn? O, dat recht Gods, daarom geen verwachting. Luister! Er zijn ogenblikken, dat ge uitroept: Och, dat de Heere het nog eens openbaren mocht voor mijn ziel. Let er dan op, dat we spreken over de genade en over de daden des geloofs. Een klein kind bezit nog niet het vermogen om te lopen; het ligt daar hulpeloos neer. Maar als het leven gezond is, zal er een wasdom plaats hebben, en dat is een achteruitgang in onszelf, krachtens de kennisneming van onszelf; - en een verliezen van alle gronden om zalig te worden buiten Christus. Dan kan de mens niet rrieer zalig worden. Maar dan is het bij de Heere mogelijk. Wie weet hoe spoedig de Heere de Ark voor uw ziel zal ontsluiten in de kennis van die Verlosser, Jezus Christus. O, als dan de Heere opent en achter u toesluit, dan zijt ge veilig. Omdat de Heere al de golven en baren van Zijn toom op Hem deed aanlopen, opdat ge in Hem schuiling zoudt vinden. Die mens is gelukkig, die het ervaren mag, de armen des geloofs om Hem heen te mogen slaan en. het vrije in God door Jezus Christus te mogen proeven en smaken. Dan zijt ge zalig. En dat niet uit u; het is Gods gave. Dan mag de mond wel eens geopend worden. Hier zalig: Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen! En dan straks zonder strijd en moeite, verlost van dat eigen ik en het lichaam der zonde, eeuwig het vrije in God te aanbidden. Amen,

S. Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1956

De Saambinder | 4 Pagina's

Het vrije in God II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1956

De Saambinder | 4 Pagina's