De schoonheid van de maan
Schoon gelijk de maan.
II. Hooglied 6:10b
Gods knechten, mogen wel treuren, dat velen de bazuin wel horen, maar door wereldgezindheid en hun zondenlievend hart weigeren zich te laten vergaderen.
Maar blazen moeten zij toch. Eenmaal wordt het bloed der hoorders geëist van de hand der priesters, die niet bliezen met getrouwheid.
Gelukkig is dat volk, dat uit de duisternis van de zondenacht een sikkel van het leven Gods mag vertonen. Door Godskennis en zelfkennis zondaar voor God geworden zijnde. Zij moesten door de bazuin van Gods wet vernemen, dat ze buiten God lagen, dood in zonden en misdaden. De duisternis was zo groot; zij waren dood voor hun doodstaat. Maar door het eenzijdige, vrijmachtige wonder Gods kwam de Zon der gerechtigheid, een begin van het leven Gods in de duisternis.
De priesters moeten blazen. Verloren zondaar, verbroken en verslagen lezer, hoort gij niet de zilveren bazuin? Hij kan zulke zachte en hartinnemende tonen voortbrengen voor een nedergebogen zondaar. Zacht ruisende tonen, vol van liefde. Het geklank der bazuin in de duistere nacht, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Hoe gelukkig zijt ge, als ge het door genade moogt horen.
Onbekeerden, och dat gij het hoordet en dat gij mocht verstaan de noodzakelijkheid om bij het volk gerekend te mogen worden, hetwelk het geklank kent.
„Schoon gelijk de maan".
In afhankelijkheid van de zon is de maan schoon. Gods volk is schoon gelijk de maan, want Christus schenkt hun het licht. Deze weldaad schenkt de Heere aan dat volk naar Zijn eeuwige vrijmacht. Maar vergeet niet, dat daar een toeleidende weg aan is verbonden.
Wij lezen in onze dagen steeds van namaak. Er kan ander de toelating Gods zo veel gemaakt worden, zelfs een kunstmaan. En dan kunnen wij in de kranten steeds lezen over de snelheid van zulk een kunstmaan. En zo is de snelheid van al het geestelijke namaakwerk in deze dagen ook zo groot. Daarom is het wel hoogst noodzakelijk, dat de vraag bij ons gedurig maar wordt gesteld: „Heere, is het bij mij ook namaak?"
Er is een volk op aarde, dat wel eens bang is, dat het zich bedriegt. Hun verzuchting is daarom: „Heere, is het wel ooit waar geweest?" Er is een tijd in hun leven geweest, dat zij met aangenaamheid mochten luisteren naar de bazuinen van Gods eeuwige liefde. Ze kregen Gods instellingen lief, ze kregen de priesters lief, maar ook het geluid der bazuinen. Er was geen achterdocht. Het was zangtijd geworden. De Zon der gerechtigheid was alles geworden. Zij hadden geen verwachting meer van de maan en zij erkenden, dat zij van zichzelf slechts kunstmanen waren. Zij gingen steeds maar het luchtruim in om zichzelf te bedoelen.
O, welk een weldaad van de hemel is het als het voor dat volk volle maan worden mag op de grondslag van Gods recht. Geen licht in zichzelf maar geheel verlicht door die gezegende Christus.
Leest ge het goed? Niet op grond van onze uitvindingen van gemoedelijkheid of gevoel, maar op de grondslag van het Goddelijke recht. De kerk mocht van die Zon der gerechtigheid getuigen: „En onze Koning is van Isrels God gegeven". Het is volle maan. Wat kan men dan in de nacht veel zien. Dan denkt de kerk wel, dat ze in de verte reeds het nieuwe Jeruzalem ziet.
Ze mogen dan vertoeven onder de open hemel. Dat is de tijd der liefde. Ze mogen dan zo veel zien in de Zon der gerechtigheid, dat ze het ook aan hun buurman gaan gunnen. Ze willen dan ook wel priester worden om met de bazuinen God groot te maken. En al zien ze dan maar een heel klein sikkeltje van het leven Gods bij anderen, ze juichen, want het komt van de Zon der gerechtigheid.
Maar het duurt niet lang. Het wordt afnemende maan. Is dat ons beeld? Dan wordt het weer donker en duister en kunnen wij niets meer bezien. Ach, eerst zo vol van liefde en vuur. . . . en nu is het zo duister. Dan kunnen wij nergens meer bij.
Dan gaan wij, de priesters aanvallen . . . . die blazen niet zuiver. Dan gaan wij het geklank bespreken . . . . het is te zacht. Wij willen hard en woest geschal, in plaats van de zachte klanken van Golgotha's top. Hoe komt dat? Omdat wij zo heel weinig van de Zon der gerechtigheid hébben. Helaas, het is donkere maan geworden.
Wij willen het niet weten. Wij praten wel over de stralenbundels van de Zon, maar er gaat geen warmte van uit. Ook na ontvangen genade blijft het Gods vrije en soevereine genade, dat de Heere weer komt met Zijn licht.
Al is het voor ons ook donkere maan, toch straalt de Zon der gerechtigheid immer, ook al zien wij haar stralen niet. Ja, van Gods zijde is het onveranderlijk. God verlaat Zijn volk nooit. Het wordt door Gods genade weer eerste kwartier. De priesters moeten blazen op de zilveren trompetten.
En volk van God, dan ervaart gij in een tijd, dat de wereld vol is van kunstmanen. Psalm 89 : 15:
'k Heb eens gezworen bij Mijn eigen heiligheid:
Zo Ik aan David lieg', zo hem Mijn woord misleid'.
Zijn zaad zal eeuwig zijn, zijn troon zal heerlijk pralen,
Zo duurzaam als de zon, zo glansrijk als haar stralen.
Bevestigd als de maan; en aan des hemels bogen
Staat Mijn getuige trouw te schitt'ren in elks ogen.
Genemuiden, ds. C. Hegeman
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1958
De Saambinder | 4 Pagina's