Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hermann Friedrich Kohlbrügge en zijn prediking 12

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hermann Friedrich Kohlbrügge en zijn prediking 12

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als er één proefschrift geweest is, waarop in de pers gereageerd werd, dan is het- wel geweest dat van Ds. J. van Lonkhuyzen, toen hij - in het jaar 1905 aan de Vrije Universiteit te * Amsterdam de graad van doctor in de godgeleerdheid behaalde. De vrienden van Dr. Kohlbrugge zijn daar nog niet overheen en het zal nooit tot een vereniging komen. 'l Reeds hebben wij in één van onze vorige artikelen de naam van Dr. J. C. S. Locher genoemd, 1 die in zijn „Toelichting en Verweer" opmerkingen maakt betreffende verschillende punten der waarheid naar aanleiding van de dissertatie van Dr. J. van Lonkhuyzen. Ongetwijfeld was Dr. van Lonkhuyzen in vele f opzichten een discipel van Dr. A. Kuyper, en i hoewel Dr. Kuyper zelfs Dr. Kohlbrugge te  Amsterdam liet preken, er is een groot verschil tussen de leer van Dr. Kohlbrugge en Dr. Kuyper.

De voornaamste punten, welke Dr. v. Lonkhuyzen tegen de leer van Dr. Kohlbrugge inbracht, I waren: de prediking van Dr. Kohlbrugge in j het algemeen, het beeld Gods, de zonde, de vleeswording des Woords, de heiligmaking en het Woord. De grondslag van de prediking van Dr. Kohlbrugge is geweest het Woord van God. Hij was niet tegen de ervaring van het genadeleven, integendeel, daar heeft hij juist voor gestreden, maar wel stelde hij, dat de ervaring van het geestelijke leven gegrond moet zijn op het Woord van God. De sleutel tot het verstaan j der Schrift is volgens Dr. Kohlbrügge erkenning van Gods wet. Steeds weer blijkt in zijn ; preken de orde van wet en Evangelie. Niet ! eerst het Evangelie, neen, eerst Gods heilige wet.

Ik raad de lezers aan om zijn preken te lezen, want het is niet mogelijk in deze artikelenserie 1 al zijn preken weer te geven. Wij stemmen toe j dat er uitdrukkingen in zijn, die verklaring no- I dig hebben en die wij gaarne voor rekening van 'de schrijver laten. Maar om objektief te blijven, wil ik hier overnemen wat Dr. Locher in zijn boek schreef naar aanleiding van de „onduidelijkheid" in de preken van Dr. Kohlbrügge. Hij schreef dan: „Kohlbrügge handelt in deze ook als de I Schrift. Vandaar de macht zijner prediking; vandaar echter ook dat hij door I velen is misverstaan en verguisd. Vandaar die „onduidelijkheid", die men dikwijls bij hem meent waar te nemen. Wanneer ik, uit vrees voor allerlei gevolgtrekkingen, die er bij het misverstaan der waarheid zouden kunnen gemaakt worden, de scherpe . i punten afbreek; wanneer ik uit vrees om '] toch vooral voor geen ketter gehouden te worden, met allerlei voorbehoud en restrikties kom, dan kan ik wellicht een geliefd leraar wezen en een grote menigte trekken, mits ik over de nodige gaven beschik ; maar dé kracht ontbreekt en ik leer niet als macht hebbende, maar als de farizeërs en de schriftgeleerden (Matth. 7 : 29)".

Wij hebben achting voor de nu reeds overleden I Dr. Locher, maar toch blijft de verantwoordelijkheid voor de persoon die spreekt en schrijft, dat hij niet eenzijdig mag zijn, omdat door sommige uitdrukkingen dan veel ellende kan komen. Wij verstaan Dr. Locher heel goed, dat hij in zijn „Toelichting en Verweer" opkomt tegen r de beschuldigingen van Dr. van Lonkhuyzen, daar deze een volgeling van Dr. Kuyper was. Als wij enigszins op de hoogte zijn met de stelf lingen van Dr. Kuyper, dan zal het ons bekend i zijn, dat deze op vele punten het geheel niet I met Dr. Kohlbrügge eens was. ' Een ander punt, dat ook veel besproken wordt, I is Dr. Kohlbrügge's uitdrukking aangaande het beeld Gods. Wij houden vast aan de vertaling van onze Statenvertalers, Gen. 1 : 26—27: „En I God zeide: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van, God schiep Hij hen; man en vrouw schiep Hij ze". De gereformeerde dogmatiek maakt de on- I derscheiding tussen het beeld van God in engere zin en het beeld van God in ruimere zin. In  engere zin verstaan wij door het beeld van God: kennis, gerechtigheid en heiligheid. Het  beeld van God in ruimere zin wil zeggen, dat de mens niet alleen in zijn ziel een afdruk droeg van de kennis, gerechtigheid en heiligheid van God, maar dat hij ook in heel zijn '. verschijning zich openbaarde beelddrager van •God te zijn.

Calvijn schreef van het beeld Gods: „Hoewel ; de voorname zetel van het Goddelijk beeld is geweest in het verstand en het hart, of in de ziel en haar vermogens, zo is er nochtans geen deel geweest, zelfs tot het lichaam toe, in hetwelk er niet enige vonken van blinken" (Inst. 1. 15, 3). Dus goed verstaan: het beeld Gods behoorde • tot de natuur des mensen. Het kon niet verloren worden zonder dat de natuur van de mens geschonden werd. Nu las ik in „Die Lehre des Heils" van Dr. Kohlbrügge, dat hij in plaats van „naar" het beeld van God geschapen, „in" het beeld van God vertaalde.

Dr. Locher, die op meesterlijke wijze Dr. Kohlbrügge verdedigt in zijn werk tegen Dr. van Lonkhuyzen, zoekt deze vertaling te verdedigen door te wijzen op de vrijheid van vertaling uit de grondtekst. Dit wil ik ook niet bestrijden, daar ik in de kanttekening van onze Statenbij­bel naar aanleiding van Gen. 1 : 27 las, dat „naar het beeld van God" ook met „in het beeld van God" vertaald kan worden. Helaas zijn de volgelingen van Dr. Kohlbrügge verder gegaan dan Dr. Kohlbrügge zelf. Het was Dr. Böhl, die een dwaling naar voren bracht, welke in strijd is met de grondslag der waarheid. Hij was namelijk van gedachten, dat wij beginnen moeten met ons Adam te denken als geschapen zonder het beeld van God, en vervolgens als in het beeld van God overgeplaatst. Juist omdat het de volgelingen van Dr. Kohlbrügge zijn geweest, spreekt Ds. G. H. Kersten in zijn „Gereformeerde Dogmatiek" van de Neo-Kohlbrüggianen, die de onschriftuurlijke opvattingen over het beeld Gods naar voren brachten. Letterlijk schreef Dr. Böhl in zijn boek: „Von der Inkamation des Göttlichen Wortes": „De stand in het beeld Gods, waarin de mens naar de gelijkenis van God was, is dus iets, dat men van de mens kan wegnemen, zonder het schepsel Gods te doen wegvallen". Uit deze uitspraak kunnen wij opmaken, dat de mens volgens Dr. Böhl in zichzelf kompleet was, ook zonder het beeld Gods.

In zijn „Handboek van de Gereformeerde Dogmatiek" schrijft Dr. A. G. Honig ook over deze voorstelling van Dr. Böhl en de Neo-Kohlbrüggianen, en deze laat ons niet in het onzekere, dat ook hij een onderscheiding maakt tussen wat Dr. Kohlbrügge zelf leerde en wat zijn volgelingen later stelden. Dr. Honig wijst er dan nog op, dat Dr. A. Kuyper in zijn „Vleeswording des Woords" schrijft, dat Dr. Kohlbrügge zelf de ontwikkeling van de inzichten van Dr. Böhl met bezorgdheid gadesloeg. Hoe is het nu? zal de lezer vragen. Hoe staat het nu met de prediking van Dr. Kohlbrügge ten opzichte van de belijdenis en van onze katechismus? Helaas, doordat de Neo-Kohlbrüggianen zo ver zijn gegaan met hun stellingen, zijn er ook mensen, die Dr. Kohlbrügge zelf geheel verwerpen. Doch dit is ook een grote eenzijdigheid en getuigt van grote onkunde. Wij kunnen in één van de brieven van de diep ontdekte Dr. Kohlbrügge heel duidelijk lezen, dat hij volkomen achter de belijdenisgeschriften van de kerk heeft gestaan, In de avond van zijn leven, 15 december 1871, schreef hij in een brief aan een vriend: „U schrijft mij van een richting, die ik bijzonder zou hebben. Ik kan dat niet aannemen en beken mij onomwonden tot Gods Woord en onze daarop rustende Geloofsbelijdenis en de Heidelberger Catechismus".

Het is en blijft laster om hem als ketter te veroordelen. Hij is nu in de hemel; hem kan zulk een veroordeling niet meer schaden. Als er dan punten zijn, waarin wij hem niet volkomen kunnen volgen in zijn bestrijding van de werkheilige mensen, laten wij dan denken aan wat de onvergetelijke Ds. G. van Reenen schreef in zijn Catechismus aangaande de opvattingen van Dr. Maarten Luther: „Nu weet Luther het wel beter".

Genemuiden

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1960

De Saambinder | 4 Pagina's

Hermann Friedrich Kohlbrügge en zijn prediking 12

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1960

De Saambinder | 4 Pagina's