Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De brief aan de gemeente van Pergamus 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brief aan de gemeente van Pergamus 5

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Die overwint... Ik zal hem geven een witte keursteen, en op die keursteen een nieuwe naam geschreven, welke niemand kent dan die hem ontvangt". Die nieuwe naam zal de naam van de verloste zondaar zijn. Het betekent dus, dat Gods kinderen een volmaakte kennis van zichzelf zullen hebben; echter niet zoals zij hier op aarde zelfkennis hebben. Neen, het zal een zelfkennis zijn, die de bron zal zijn van onuitsprekelijke zaligheid. Als Gods kinderen hier over zelfkennis spreken, denken zij aan hun zonden en dwaasheid. Zelfkennis wil zeggen dat wij onszelf verfoeien, en een walg aan onszelf hebben. Maar het is ook zelfkennis wanneer wij weten de dingen die ons van God geschonken zijn. Zelfkennis laat niet alleen het negatieve, doch ook het positieve zien. Wanneer Paulus zegt: „wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn", dan is dat ook zelfkennis te noemen.

En nu wil die keursteen met die nieuwe naam zeggen, dat het volk des Heeren eeuwig zal wegzinken in het wonder, dat zij door het bloed van de Heere Jezus Christus uit genade zalig geworden zijn. Want er zal in de hemel ook indruk van zijn, wie wij waren in onszelf aangemerkt, vóór de besprenging met het bloed van Christus. Zij zullen 't uitroepen: „Gij zijt waardig te ontvangen de lof, de dank en de aanbidding, want Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed". Zij zijn gekocht, reeds in hun leven, toen zij daar lagen op de vlakte des velds, vertreden in hun bloed. Maar zij zullen in de hemel geen leed meer dragen over hetgeen op aarde door hen in een zondige weg gedaan is. Neen, de zonde zal zo volkomen verzoend, vergeven, bedekt zijn, dat zij daar in eeuwigheid geen smart meer over zullen hebben. „Ik, Ik ben het. Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet", zegt de Heere in Jesaja 43 : 25. Die keursteen met die nieuwe naam wijst er dus op, dat Gods kinderen eeuwig in zalige verwondering zullen zien, hoe zij als een uitverkorene Gods, van de aarde zijn gekocht, en door de Geest van Christus zijn levend gemaakt in hun leven, en nu een zaligheid deelachtig zijn geworden, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en die nog nooit in een mensenhart is opgeklommen.

Welk een zalige belofte voor degenen die overwinnen. Zij zullen eeuwig verzadigd worden met het hemels manna, en dat in volkomenheid. Het eten van het manna in de woestijn was daar maar een flauwe afschaduwing van. Daar zal het een volkomen genieten zijn van de allerzoetste gemeenschap met hun gezegende Verlosser, het Brood Dat uit de hemel is nedergedaald, opdat allen die waarlijk hongeren en dorsten naar Zijn gerechtigheid, daarvan zullen eten tot hun eeuwige verzadiging. Daarbij zal de Heere hun tonen wat Hij van hen gemaakt heeft. En de verlosten zullen voor de troon van God en het Lam nimmer de minste verwijdering behoeven te vrezen tussen hun volzalige Verbondsgod en hun ziel; want eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, treuring en zuchting zullen wegvheden. Daar zal geen troon des satans zijn; daar zullen de getrouwe dienstknechten des Heeren niet meer worden terecht gesteld, gelijk Antipas, des Heeren getrouwe getuige, werd gedood. Daar zal geen inwoner zeggen: ik ben ziek, en God zal alle tranen van de ogen afwissen. „... en op die keursteen een nieuwe naam geschreven, welke niemand kent, dan die hem ontvangt". Niemand zal de zaligheid kunnen peilen, die in de hemel genoten zal v/orden. Zolang wij in de sterfelijkheid zijn hebben wij geen begrip van de zaligheid der uitverkorenen Gods.

Hun blijdschap zal dan onbepaald.
Door 't licht dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogste toppunt stijgen.

En zouden wij bij zulk een heerlijk vooruitzicht dan niet — met de gemeente van Pergamus — de strijd moeten aanbinden tegen onze driehoofdige doodsvijand? Zou het ons niet passen om met dat heerlijk doel voor ogen de slappe handen op te richten, en de struikelende knieën vast te stellen, óm onder biddend opzien tot de Heere, de strijd tegen de zonde in ons hart en ons huis aan te binden, ja om met een heilige ijver te waken voor veroppervlakkiging? De brief aan Pergamus bevat immers niet alleen een ernstige waarschuwing, doch ook een dierbare vertroosting, een heerlijke belofte. „Die overwint..."; iemand die niet strijdt kan niet overwinnen, die zal zelf overwonnen wor­ den. Stel het u eens voor dat twee legers tegen elkaar ten strijde trekken, en dat in het ene leger de soldaten weigeren te strijden; de strijd is dan immers in feite reeds verloren? Zo is het ook in de geestelijke strijd; de vijand komt met zijn slagorde op ons aan, van dag tot dag. Van alle zijden zijn Gods kinderen in gevaar om overwonnen te worden door de zonden. En wanneer zij dan geen weerstand bieden, wanneer zij het harnas niet aandoen, en niet uitroepen: „O Immanuël, de uitstrekkingen zijner vleugelen vervullen de breedte Uws lands", dan zullen zij de strijd ook zeker verliezen en ondergaan. En al kunnen Gods kinderen niet gans en al verloren gaan — want er is geen afval der heiligen — de zoete en zalige gemeenschap met de Heere, de smaak van het hemelse manna, kunnen zij echter wel moeten missen. En het zien van die witte keursteen, het helder opgeklaard geloofsleven, de vertroostingen des Heiligen Geestes, zullen zij ook moeten missen, wanneer zij niet strijden tegen de zonden en strijden tegen de listige omleidingen des satans, strijden ook tegen het vleiende woord van anderen, die menigmaal — zonder het zelf te weten — door de vorst der duisternis gebruikt worden, om hen te beroven van het innerlijk gemeenschapsleven met de Heere.

Rotterdam-Z

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1961

De Saambinder | 4 Pagina's

De brief aan de gemeente van Pergamus 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1961

De Saambinder | 4 Pagina's