Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het geheim van Gods woning I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geheim van Gods woning I

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o Heere der heirscharen! Mijn ziel is begerig, en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot de levende God. Psalm 84 : 2-3

David heeft het in dit vers over de lieflijkheid van des Heeren woningen. Hij was er dus mee bekend. Want onbekend maakt onbemind. Maar David, want dat is de dichter van deze psalm, had wel eens in die woningen mogen inblikken, en nu kan hij er geen woorden voor vinden om de lieflijkheid van die woningen aan te geven. Hoe lieflijk? Ja, hoe lieflijk zijn ze? Weet gij het volk? Kunt gij er wel woorden voor vinden? Immers neen. Het zijn toch alleen des Heeren kinderen, die in beginsel een weinig van die lieflijkheid krijgen te kennen. Het zijn de heirscharen van de God des verbonds. Zij krijgen Hem lief, omdat Hij hen eerst zo uitnemend heeft lief gehad. Hij heeft ze immers lief gehad met een eeuwige liefde. En daarom komt Hij in de tijd van Zijn welbehagen te trekken met koorden van goedertierenheid. Neen, niet in hen, maar in des Heeren eeuwige en vrijmachtige verkiezing ligt de grond van al hun zaligheid. Hij heeft Zich een volk geformeerd, dat Zijn lof zou verkondigen. Van eeuwigheid zijn de namen van deze strijdende legerscharen geschreven op de rol des boeks des levens des Lams. Hij wü Zichzelf verheerlijken in hen, die Hij trok uit de zondemacht en stelde in Zijn wonderbaar licht. Het is souvereine genade, dat de dichter zingen mocht: „Hij heeft aan Israels zaad, tot hun behoud genegen. Zijn daan getoond en tröuwelijk hen geleid". Zie, dat overblijfsel der verkiezing, de ware godvruchtigen, zij alleen bezingen de lieflijkheid van de woningen des Heeren der heirscharen. Maar waarin bestaat dan toch die lieflijkheid van 'des Heeren woningen? Wat maakt die woningen zo bemind en dierbaar? Wel, die woningen zijn lieflijk als de tent der samenkomst van het volk met zijn God. Hij woont daar. Hij wordt daar ontmoet. Daar wordt Zijn nabijheid openbaar, daar wordt Zijn gunst genoten. Neen, uiterlijk schoon heeft die tent op Slons top niet. Er is uiterlijk niets bekoorlijks aan. Daarom verkijkt de wereldling zich er ook aan. Men moet er geestelijke ogen voor gekregen hebben. Die heerlijkheid ligt immers in het binnenste heiligdom. Ach volk, zegt het eens, is er een plaats op de aarde, waar het zoete en zalige van des Heeren dienst meer wordt genoten dan op Zijn gezegende en geheiligde dag, in de saamvergadering van de Heere met Zijn volk in het huis des gebeds? Wordt onder de prediking van het woord niet menigmaal uw hart opengebroken, verkwikt en vervrolijkt? Ja, Uw woningen, o Heere der heirscharen, de tent der samenkomst en het huis des gebeds, waar het volk vergaderd is, zijn lieflijk voor Uw kinderen. Want waar zij vergaderen in Uw Naam, daar hebt Gij gezegd in het midden te willen z«n. Neen, er bestaat voor David geen betere plek op de ganse aarde dan het huis des Heeren. Hij roept uit in Psalm 42: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen? " Geen beter plekje op aarde dan Gods huis? Zeg dat eens tegen iemand die met zijn hart in de wereld leeft. Zeg dat eens tegen een net kerkganger, maar zonder genade. Is het bedenken des vleses niet vijandschap tegen God? Hoe zouden ze dan toch de lieflijkheid van des Heeren woningen kennen? Neen, de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Zij zijn hem een dwaasheid. Hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. Och, gij vreemdelingen van ware genade, smeekt toch de Heere of het Hem behagen mocht die lieflijkheden u te leren zien. Want daar in die woningen des Heeren is zo ontzettend veel, dat spreekt van verzoening en genade. Ge moet maar eens gaan zien in de voorhof. Daar staat het brandofferaltaar met zijn vier hoornen, uitgebreid naar „de vier hoeken der aarde". Die hoornen werden met het bloed der verzoening bestreken. Wat prediken zij ? Dat de Heere staat met uitgebreide armen, en dat Hij geen lust heeft in uw dood. Verder zien we daar in het voorhof het koperen wasvat staan. Aaron en zijn zonen mochten in het heiligdom niet komen, dan alleen als zij zich met het water uit het wasvat hadden gereinigd. Predikt het niet luide de reinigende kracht van Christus' bloed, zonder hetwelk niemand God kan ontmoeten? In het heilige stond de gouden kandelaar met zijn zeven, altijd brandende lampen. Het spreekt van de volheid des Geestes. Op de tafel der toonbroden lag de vrucht van de arbeid, die Israël de Heere brengen mocht. Die vrucht was van Godswege gewerkt. De Heere verheerlijkt Zich in het werk Zijner handen. Daar stond verder het gouden reukaltaar, dat tweemaal daags ontstoken moest worden. Het is een symbool van het gebedsleven. Maar behalve het voorhof en het heilige, was er nog het heilige der heiligen. Hoe lieflijk was toch die plaats. Daar immers woonde de Heere in gans bijzondere heerlijkheid. Maar dat de Heere daar troonde, was dat dan geen verschrikkelijke gedachte? Hij is immers te rein, dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen? Jawel, doch het vreselijke is van die plaats voor Gods kinderen weggenomen. Want ook die plaats spreekt van vergeving en verzoening. Over de vloekende wet is immers het verzoendeksel gelegd. Ja, inzonderheid die plaats predikt: Zo ver het west verwijderd is van 't oosten, Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten. Van ons de schuld en zonde weggedaan. Is het dan een wonder, dat de dichter uitroept: „Hoe lieflijk zijn mij Uw woningen, o Heere der heirscharen"? Hij mocht immers een weinig van die verzoening in het hart smaken. En wat is er voor Gods volk kostelijker, dan de Heere te mogen zien in Zijn vriendelijke ogen? En wanneer de ziel dat ervaren mag, wanneer hem die heilgeheimen worden geopenbaard, dan slaat hij het oog naar boven en roept uit: Ach Heere, hoe lieflijk zijn mij Uw woningen. Dan wenst hij ontbonden te worden. Want daar zal het goede van Gods woning verzaden reis op reis. Het heerlijk deel des groten Konings, in Zijn geducht paleis, zal daji de volle onverstoorbare zaligheid van zijn leven zijn. Wel volk, nog even, en ge zult uw zielewens verkrijgen, om dan altijd bij de Heere te zijn, en het lieflijke van zijn woningen te aanschouwen,

Rijssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1961

De Saambinder | 4 Pagina's

Het geheim van Gods woning I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1961

De Saambinder | 4 Pagina's