GEESTELIJKE KENNIS IV
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt. Joh. 17 : 3
Hoe idlieribaaar wardt die gezegende Middelaar Gods en der mensen voor zulken, aan wie Hij Zich tol Zijn aügenoeigzaamtieiid openbaart. Wat kan de vermoeide ziel van een bestreden begenadigd mens wel eens iheerlljik rusten aan Zijn liefdebart. Al wat aan Hem lis Is gans begeerlljik, sso roept Gods kind wel eens in verrukikinig tilt. O, welk een lieeilijfcheid straaüt of van dat kruis van Christus, wat saiivere liefde, tot de dood toe, verenigde Christus en de Zijnen met onveibreekbare band. Als de Heere ons laat zien Messias' heerlijkheid, dan ainkt de mens weg in aanbidding en bcwonderi'Tjg, das verkeert men zélfs boven het stof. Welk een zaligheid wordt daar gesmaakt, wie is in staat de liefde van Christus te veriklaren. Wat heeft Hij voor d© Zijnen een smaad en veirachting willen dragen om hen te redden van het eeuwig verderf. Hij stierf voor dood- en doemschuldigen, die moeid- en vrijwillig van God afgevallen zijn. Hij verwierf voor hen het leven door volmaakte gehoorzaamheid aan de wet, op welke volkomen igehoorzaamheid het eeuwlige leven ook beloofd was. Daaridoor moeten al de Zijnen opgewekt worden uit het graf der zonde tot een nieuw geestelijk leven, en dat nieuwe leven zal zich openbaren toi de vruchten.
Nu is er trap en mate In de Oods'kennls, zowel als in de Ghristuiskenails. Ete Heere deelt de genade mee aan Zijn volk, naar de maat der gave dei genade van Christus. De genade Gods daalt vrij soeverein af van de hemel, zonder enige aanmerking vaai iets in de mens. Zo zijn er, die meer en andeiren die minder Godsifcennls en Christuskenmis hebben. Christus is zo Ineens maax niet onze schuSdovernemenide iBorg. Het zien op Hem gaat aan het bezitten van Hem vooraf. Eerst komt er peTBOon^ennis, idaama persoonsverieniglng. Eïen heenwijzing iniaar Chrisitus is nog geen openbaring van de iPensoon, en al is ook dat geleerd, 'dan Is het nog geen vrijgemaakt zijn door de Zoon, gelijk wij lezen In Joh. 8 : 36: „Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zult gij waarlijk vrij zijn".
Veel kan er in Hem igezien zijn met het oog des geloofs, en dat men toch maar niet 25eggen ban: Hij is mijne en Ik iben de Zijne, want dat kan pas zo zijn, als de menis In de afhandeling van het heilig recht des Vaders, door Christus wordt overgenomen, door de Rechter op grond daarvan wordt vrijgesproken van schuld en straf, en een recht in Ohrlsitxis verkrijigt op het eeuwige leven. Op die persoonsverenigiing met Christus in oefening des geloofs ligt een igronidslag voor de eeuwigheid. Daar lonitvangt de ziel de ware rust en de vrede Gods, die aMe verstand te boven gaat. Dan komen wij met Hem ta zalige ondertrouw, zoals wij lezen, Hbsea 2 : 18: „En Ik zal u Mij ondertronxwen in gerechtigheid en in ge richt, en 'in goedertierenheid, en in barmhartigheden". Christus wordt dan oi^e Borg en wij Zijn 'bruid. Dat is het eeuwige leven: God te mogen «kennen en met Christus gemeenschap te hebben. Dait Is een zalige, heerlijke wetenschap, gelijk wij lezen, 1 Kor. 2 : 12: „Wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest, Die uiit God lis, opdat wij zouden weten 'de dingen, die ons van God geschonken zijn".
En nu 'zljh er in het leven der genade kinderen, jongelingen, mannen en vaders. De Heere Is vrij in hoever Hij de toepassing wil schenken van de d'oor Ob3? i0fcus "veTiwioirivrviS^iweldEwJien. fiïr valt In Üat opzidht niets te tdwiïiigen, maar wel Is het jammer, dat 'in onze geesteloze dagen het doorbrekend licht en de doortrekkende genade zo weinig openbaar komt. Hoevelen van idegenen, die het nieuwe leven in beginsel deelachtig zijn, blijven aan het begin van de weg staan, zonder vorderingen te maken In de oefeningen des geloofs. Helaas is dat het gevolg daarvan, dat wij zo ^ ver af leven van 'die Pinkstergeest te Jeruzalem, : en van Zijn ifcrachtlge werkingen. Het zijn oök onize zonden, om welke die Geest Zijn werkingen izo zeer Intrekt, het Is ook onze lichfcvaardigheid, idle zo spoedig de handen oplegt en troost, waar lafigebrofcen zou moeten worden. iMaar waar een wezenlijk wenk Gods toi beginsel gewrocht Is, zal de Heilige Geest geen ware rust schenken, voordat de ziel door genade en 'geloof met medeweten voor zichzelf eens Anderen miag geworden zijn. De mens Is een rustzoeker, en wil altijd maar fgetroost worden, maar de Heere Is zo wijs, 'dat Hij de Zijnen geen rust gunt voor dat zij toiet eigendom van Christus zijn, met medeweten tounner eigen ziel. Wat zijn er velen, 'die ziioh te vroeg bij Gods volk durven reikenen, 'die ook door anderen te vroeg bij 'dat volk ingeideeld worden, waardoor de werkzaamheden helaas te veel worden afgeremd. Er is een gediadiite, idie In ihet verborgen te veel gekoesterd wordt, namelijk ésA, de kleintjes er net zo goed zullen bomen als de 'groten. Dat mag waar zijn aan de zijde des Heeren, Die getuigd heeft: „Zalllg zijn de arm'en van geest, want hunner 'is het Koninkrijk der hemelen". Doch aan des mensen 'zljde kan 'men wel proberen van het gemis bezflt te maken, maar dat is niet het werk des Heiligen Geestes, m'aar lonze bansberekening. En nu nog iets 'over het eeuwige leven, idat niet begint bij de overgang naar 'de eeuwigheid, maar begint bij de levendmakende 'daad Gods, al kan de iziel 'dat iiiiet bezien. Maar de beginselen dier eeuwige vreugde worden door de kln'deren Gods bij ogenblikken in het hart gevoeld, zij zullen dan ook ina de dood igeen 'vreemde God ontmoeten, en geen vreemde hemel binnen gaan. En tegenover dat eeuwige leven staat nu 'de eeuwige 'dood dergenen, die God niet kennen en evenmin Jezus Christus, Die Hij igezonden heeft. Hoe velen lonzer medemensen zullen, naar te vrezen Is, jammerlijk - verloren gaan vanwege blindheid, eigengerechtigheid en zorgeloosheid. Hoe bitter teleurgesteld zuilen zij uitkomen, die rustig lattend op een droggrond, menen in te zullen igaan, en niet zullen kunnen ingaan, gellj'k de dwaae maagden in de gelijkenis. Wat Is het toch nodig, dat wij lomB onderzoeken, onder afsm'Qklnig van eerUjfemakende genade en igeesitelljk Itoht. „Indien de rechtvaardige nauwelijks zaiTig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar vetscïiljnën? " Wij hebben er toch zo een enorm igroot belang bij om tè weten waar onze reis heen is, het gaat om 'eeuwig wel of eeuwig wee. Zonder genade te moeten gaan naar de nimmer eindigende eeuwigheid Is een vreselijke zaak.
Daar wordt hel-aas maar al te weinig aan igedacht, en de bel'anigen der onsterfelijke aiel worden schromelijk verwaarloosd door duizenden, loök door velen, die onider de zuivere waarheid 'leven en met een izu'ivere belijdenis in de mond lopen. Het zedeiljik 'besef van de onbekeerde stiaat is bij velen uitermate 'gering, en men probeert zich te dekken met 'de leer van d^s imiATisspn onmuMsht. isrevende in de crond der zaak God de schuld, en niet beseffende 'de onwil en hardheid des harten, waarop de waarheid des evanigel'iums afstuit aJls haigel op een rotssteen. De mens is wel dood toi zonden en misdaden, m'aar niettemin om öigen schuld verloren. Amen.
Rotterdam-Z
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1962
De Saambinder | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1962
De Saambinder | 4 Pagina's