Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK EN KERKRECHT 59

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK EN KERKRECHT 59

De Dortse Kerkorde, artikel 13.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo het geschiedt, dat enige dienaars door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam worden tot oefening van hun dienst, zo zullen zij nochtans desniettemin de eer en de naam van een dienaar behouden, en van de kerk, die zij gediend hebben, eerlijk in hun nooddruft (gelijk ook de weduwen en wezen der dienaars in 't gemeen) verzorgd worden.

DE EMERITERING (4)

„ Zo zullen zij nochtans desniettemin de eer en de naam van een dienaar behouden". In deze woorden zegt art. 13 wat het karakter van het emeritaat is. Emeritering is anders dan ontzetting uit het ambt. Wanneer ontzetting uit het ambt plaats vindt, verliest men de eer en de naam van dienaar des Woords om in het kerkverband verder te dienen. Bij emeritering blijft de waardigheid van het ambt behouden, de predikant is wel onbekwaam geworden tot de uitoefening van de volle dienst in zijn gemeente, maar is daarom nog niet uit zijn ambt ontzet. Hij bhjft verbonden aan het ambt omdat hij „de eer en de naam vaneen dienaar behoudt", hij wordt geen ex-predikant, maar wel emeritus-predikant. Het emeritaat is geen losmaking van het ambt ofwel van de gemeente, het is de vrijstelling van dienstwerk waarbij de bevoegdheid toch blijft.

Wat nu precies „de eer en de naam van een dienaar" inhoudt, daarvan zegt de D.K.O. niets en de vraag is dan verder welke gevolgen het erneritaat meebrengt. Hierbij moeten we wel letten op de kerkrechtelijke interpretatie, en de naam niet gaan vergelijken met een ander terrein van b.v. universitair onderwijs waar het emeritaat inhoudt geheel van de dienst ontslagen te zijn. De opvatting in de 16e en 17e eeuw was dat een geëmeriteerd predikant wel van de verplichting tot het volle dienstwerk ontslagen was, maar dat bevoegdheid en verplichting bleef om te doen wat hij kon blijven doen. In de 16e en 17e eeuw kwam het zelfs zelden voor, dat een predikant volkomen geëmeriteerd, d.i. van al zijn dienstwerk ontslagen werd. Meestal ontsloegen de gemeenten zo iemand alleen van dat werk dat hem moeilijk viel en waartoe hij niet meer in staat was. Ze stelden dan wel een hulpprediker aan om de oude of zwakke predikant bij te staan in hetgeen hij zelf niet meer bij machte was om te doen. De emeritus-predikant bleef predikant v£m de gemeente die hem emeriteerde. Bij tijdelijke zwakte of tijdelijk onvermogen trad hij bij genezing weer in volle dienst. Ook bleef zulk een geëmeriteerd predikant zitting en stem houden in de kerkeraad en kon met keurstem op de classis verschijnen. Onder eer en naam v£in een dienaar verstond men alle bevoegdheid die hij vroeger had.

Omdat de kerkorde slechts de algemene hoofdgedachten en hoofdlijnen aangeeft, en de kerkelijke vergaderingen de vrijheid hebben dit nader mt te werken en te omschrijven, werden op de klassikale en provinciale vergaderingen nadere regelingen gemaakt. Nadere regelingen in die zin dat een geëmeriteerd predikant de volle bevoegdheid blijft houden met betrekking tot zijn kerkeraad, classis en synode, zij het dan met bepaalde beperkingen, en ook dat alle bepalingen van de verschillende classes en synodes niet dezelfde waren. Bouwman schrijft in Geref. Kerkrecht (blz. 477 Iste deel): „Schier in alle dassikale en provinciale regelingen werd als regel gesteld, zij het dan ook niet overal zonder enige beperking, dat een emeritus-predikant, die in de kerk, waar hij emeritus was, bleef wonen, lid was van de kerkeraad en van de classis, en ook als lid van de synode kon worden gekozen. Als zij verhuizen naar een andere plaats en dus lid worden van een andere kerk, kunnen zij van dat recht geen gebruik maken. Eerst in latere jaren, onder de invloed van de collegiale en revolutionaire beginselen is aan de emeriti-predikanten dat recht ontnomen. Een emeritus-dienaar blijft de dienaar van de kerk, die hem emeriteerde. Hieruit volgt, dat hij indien hij ter plaatse blijft wonen, lid van de kerkeraad is met beslissende stem, en dat hij als predikant zitting kan nemen in de vergadering van de classis, en zo hij daartoe afgevaardigd wordt, ook met beslissende stem lid van de classis of van de particuliere synode an zijn. Hij blijft de eer en de naam eens dienaars behouden, behoudt de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen, maar is van alle verplichting tot het dienstwerk ontslagen". Dr. F. L. Bos geeft echter in zijn „De orde der kerk" een wat gewijzigde opvatting over het lid van de kerkeraad zijn, wanneer hij schrijft (blz. 66): „Daar een dienaar des Woords voor zijn leven beroepen is, mag hij bij ouderdom of ziekte of dergelijke ongelegenheden niet worden ontslagen. Hij blijft ten einde toe dienazir des Woords van de kerk, waaraan hij zolsmg was verbonden. Opdat echter de dienst geen schade lij de, behoort hij, ongeschikt geworden, ontheffing te ontvangen van de uitoefening van zijn directe ambtsplichten. Ofschoon zulke van hxm directe ambtspüchten ontheven dienaren evenals alle andere dienaren des Woords krachtens speciaal mandaat van de kerkeraad ambtsbezigheden kunnen verrichten, zijn voor hen mèt de plichten, óók de aan de actieve dienst verbonden rechten ueruallen. ZieGorinchem 1642: Een emeritus-dienaar mag een Hd van de kerkeraad zijn waar hij dienaar geweest is, .wanneer hij als lid der gemeente daartoe wordt verkozen, maar niet ten aanzien van zijn vorige bediening, waarvan hij tevoren vrijwillig afstand gedaan heeft".

In de Korte Verklaring van de kerkorde van Dr. Joh. Jansen, de verklaring die door kerkeraadsleden in onze gemeenten meestal wordt geraadpleegd, staat in de derde vermeerde druk (die niet altijd beter is dan de eerste druk van 1923) hierover (blz, 61): „De vraag is gesteld, of een emeritus, in geval hij op de plaats blijft wonen, ongevraagd als lid en als praeses de kerkeraadsvergaderingen mag bijwonen en leiden. Neen, hij is met wederzijds goedvinden van zijn ambtswerk ontheven en mag nu ook alleen met wederzijds goedvinden de kerkeraadsvergaderingen als lid bijwonen en als praeses leiden. Ook uit discretie van zijn kerkeraad en zijn opvolger zal hij er zich van onthouden, tenzij dan op verzoek om tegenwoordig te zijn. Evenzo kan hij met zijn bewiUiging naar classis en synode afgevaardigd worden en in het moderamen verkozen worden, al zal dit uit de aard der zaak niet vaak gebeuren". Wat dus wel belangrijk is, is nl. dit, dat een emerituspredikant, ook al verhuist hij naar een andere plaats om daar lid te worden van een andere plaatselijke gemeente, emeritus-predikant blijft van de gemeente die hem emeriteerde. In die andere woonplaats is hij dan slechts gewoon lid van de gemeente, en kan daar wel zonder toestemming van de kerkeraad waarvan hij emerituspredikant is, op de gewone wijze als ouderling gekozen worden en als zodanig daar lid van de kerkeraad worden.

's-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1964

De Saambinder | 4 Pagina's

KERK EN KERKRECHT 59

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1964

De Saambinder | 4 Pagina's