Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een weggelegd goed 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een weggelegd goed 2

o, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen. Psalm 31 : 20.

10 minuten leestijd

David laat zijn God de hoogste lof en eer toekomen, vanwege dat weggelegde goed. Het is alsof hij naar woorden zoekt om het uit te drukken; vandaar zijn uitroep: „O hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen''. Lj-et deze uitdrukking geeft hij te kennen de sterke aandoening van zijn gemoed vanwege het diepe besef van de gelukstaat van Gods volk, waarvan hij er zelf ook één was. Verwondering en aanbidding doen het hem zo uitroepen, gelijk wij lezen: Zach. 9 : 17: , , Hoe groot zal Zijn goed wezen en hoe groot zal Zijn schoonheid wezen! Het koren zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken". En in waarheid het is een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid, gelijk Paulus zegt 2 Cor. 4 : 17. En Petrus noemt het een onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis. Het is een opgenomen worden in heerlijkheid, een aanschouwen van God van aangezicht tot aangezicht en met Christus te zijn, Die het toppunt is van alle Zaligheid. Hem te zien, gelijk Hij is, Hem gelijk te wezen, ja met Hem te zitten op Zijn troon, dat zal een zaligheid zijn, die niet in woorden uit te drukken is. Het is voor eeuwig verlost te zijn van alle moeite en verdriet, smaad en hoon; van een wereld die in het boze ligt. O, daar te zijn, in die stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Bij de Heere te zijn en bij al de verloste hemelingen, dat zal zalig zijn. En na de opstanding des vleses zal ons vernederd lichaam veranderd, het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zijn. O, als Gods kinderen aan dat alles denken, dan wordt hun ziel vervrolijkt'en met grote verwondering vervuld, als verslonden in de liefde Gods, Die toch de Gever van dat weggelegde goed zal zijn.

Een groot en heerlijk Wezen heeft het weggelegd voor in zichzelf arme dood-en doemwaardige zondaars, die Hij uit de diepte van de val wilde ophalen, en van het eeuwig verderf wilde bevrijden, om ze bekwaam te maken om deel te hebben aan de erve der heiligen in het licht. Mensen, die van nature trotse weerspannige, zondige schepselen waren, worden tot een zo grote hoogte van. geluk verheven, dat ze tot in alle eeuwigheid gelukzalig zullen zijn. Welk een onbegrijpelijk wonder van Goddelijke wijsheid en genade. Geen tong of taal is in staat om de grootheid van dit goed naar eis van zaken uit te spreken. Welk een duur verworven zaligheid, alleen te verkrijgen door de dood des Zoons Gods. Het kostte Hem Zijn bloed. Zijn leven. Geen andere prijs was daartoe genoegzaam, het moest een rantsoen zijn van oneindige waardij, zou het een eeuwige gerechtigheid teweeg brengen, om er eeuwig door te leven. Daar de Heere der heerlijkheid, de grote God en Zaligmaker Christus Jezus, ja Gods eigen geliefde Zoon met de prijs van Zijn dierbaar en kostelijk bloed dit goed heeft gekocht, daar moet het wel een groot goed zijn. Daar zijn alle goederen dezer wereld nietige ijdelheden bij, en met dat goed in de verste verte niet te vergelijken, hoe veel de wereldlingen er ook van verwachten, en hoe zeer men ze ook met drift en hartstocht zoekt en begeert. De begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, kan dat opwegen tegen een zaligheid, die hier reeds op aarde in beginsel, en hiernamaals volkomen zal genoten worden? Alle aardse rijkdommen zijn onzeker, vergankelijk en onbestendig, en menigeen verliest reeds bij zijn leven alles weer, wat in jarenlange noeste vlijt verkregen is; en al is dat niet zo, straks bij de dood moet alles worden achtergelaten, men moet het al aan anderen overlaten.

Maar dit geestelijk goed zal alle eeuwigheid verduren en zal nooit van de bezitters weggenomen worden, want het vloeit voort uit het liefdehart van een verzoende God en Vader en uit de liefde des Zoons, Die de zaligheid voor de Zijnen heeft teweeg gebracht. Een kleine voorproef van het hemelleven is op aarde al zo zoet en dierbaar, dat het Gods volk al in ontroerende verrukking brengt. Als het lieflijk licht van Gods genade en de Heilige Geest over hun pad en hun leven schijnt, dan gevoelen zij zich onuitsprekelijk gelukkig, al is hier op aarde alles nog ten dele, en al moeten zij hier nog vaak treuren en wenen onder kruis en drukwegen, als in een Mesech van ellende. Dan mogen ze toch ogenblikken hebben dat zij hun aandeel aan Christus niet willen ruilen Vooreen hele wereld, al was zij opgetast met goud. En dat zijn dan nog maar de eerstelingen, wat zal dan toch eenmaal wel de volle oogst zijn. Wanneer zij in kracht en volkomenheid zullen ondervinden wat dat goed al in heeft, dan zal het waar bevonden worden, wat de Schrift zegt, dat geen oog het heeft gezien, en geen oor het heeft gehoord, en dat het nog nooit in het hart des mensen opgeklommen is, wat God bereid heeft die, die Hem liefhebben. Hetgeen hier in de sterflijkheid met geduld en lijdzaamheid verwacht wordt, zal straks beërfd worden, en wat zal de volle genieting dan verre overtreffen wat de ziel zich er van had voorgesteld. Het is alles bij elkaar genomen een goed, dat alle verstand te boven gaat. Het is een goed, dat nimmermeer vergaat, en dat is weggelegd voor Gods kinderen en hun Godgeheiligd zaad. Het is een goed daar men nooit genoeg over denken kan, dat men nooit sterk genoeg begeren kan, waar men nooit genoeg met eerbied over spreken kan. Een goed, dat de mens zou moeten doen besluiten om dat in de allereerste plaats te zoeken, en om daarvoor alle andere dingen deze wereld prijs te geven en los te laten.

En wat zijn er toch vele mensen, die met hun dwaas en dwaalziek hart nog zo vast zitten aan de goederen dezer aarde, dat over het eeuwig blijvend en geestelijk hemelgoed helemaal niet gedacht wordt. Duizenden mensen zijn veel meer bezorgd voor het lichaam dan voor de onsterfelijke ziel. Helaas, velen kennen geen hoger goed dan wat de wereld geeft, mochten zij maar eens bedenken hoe kort en onzeker het leven is, en bij het sterven moet men alles achterlaten, dan ontzinkt ons al dat goed waar we heel ons leven voor gezwoegd hebben en waarvoor wij in de grond der zaak onze eeuwige behoudenis opgeofferd hebben. Al de schatten dezer wereld zullen dan de ziel niet kunnen redden van het eeuwig verderf. Het is ontzettend tragisch, dat een mens om een kortstondig schijngenot ener wegzinkende wereld zichzelf overgeeft aan de god dezer eeuw, die de zinnen verblindt. De mens is zo blind, zo verduisterd in het verstand, dat men denkt, dat geld en goed nu het enige .is wat de ware blijdschap en veilige rust mee brengt, terwijl de praktijk juist het tegendeel bewijst, want juist de bezittende klasse heeft ver uit de meeste zorg en spanning, al was het alleen maar om te behouden wat eenmaal verkregen is. Dat wij toch bedenken mochten, dat de gedaante dezer wereld voorbijgaat met al haar begeerlijkheid. Wat baat het dan toch, al gewon hij de gehele wereld en hij leed schade aan zijn ziel? Al de goederen dezer wereld, al de rijkdommen, soms met geweld en onderdrukking bijeengebracht, moeten losgelaten worden en er blijft voor de arme wereldling niets over na de dood als toorn en verbolgenheid, die hij zichzelf als een schat vergaderd heeft voor de grote en ontzaglijke eeuwigheid. Och dat alle mensen wijs waren; dan verzuimden zij niet hun aardse roeping, maar men zou het hart niet zo zetten op het zo ongewisse aardse bezit, men zou in de eerste plaats denken aan hetgeen waarlijk gelukkig maken kan, beide in leven en in sterven, voor tijd en eeuwigheid. Wel mocht Jesaja uitroepen: , , Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen". Zoek toch, o mens, een beter en een blijvend goed, een goed dat nimmermeer vergaat Vergader u geen schatte op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, e waar de dieven doorgraven en stelen, maar vergader i schatten in de hemel, waar ze geen mot en roest verderf; en waar geen dieven willen doorgraven en stelen. Maar de arme blinde wereld heeft geen oog voor di hemelse schatten, men gelooft er niet aan, men durft er zelfs wel mee te spotten en Gods kinderen worden ge acht als domme, achterlijke mensen, die zich laten wijs maken dat zij een rijke erfenis eenmaal zullen krijgen Neen, zo dom zijn zij niet, zij zijn de meer verlichten, zij hebben liever in dit leven wat hun hart begeert, en dar hopen ze maar dat bij de dood alles afgelopen is, wan zij zeggen wel met de mond dood is dood, maar als da nu maar werkelijk zo is. Want als de Bijbel en de christenen gelijk zouden hebben, dan zou dat heel erg zijn Zo schudt men dan weer die geringe overtuiging var zich af om zich weer opnieuw te storten in de maal stroom der wereldse beslommeringen. En al zou men to hier toe het gelijk alleen gezocht hebben in hetgeen van deze aarde is, dan is het nu nog de welaangename tijd het heden der genade, al kan de genadetijd dook zeer spoedig een einde nemen, want er is maar één schrede tussen ons en de dood. Maar zo lang men nog is in dit leven zou er nog bezinning mogelijk zijn, en mocht men werkelijk met het hart overtuigd zijn van de nietigheid en vergankelijkheid van alle aards- tijdelijke dingen, dar moge men zich wenden tot die God, Die in Christus ei Zijn volmaakte gehoorzaamheid genadig en barmhartig kan en wil zijn^ met behoud van Zijn recht. Dat de liefelijke nodigingen van het eeuwig evangelie mochten door dringen tot het hart, met het gevolg dat men de Heen ging zoeken, gepaard met een afbreken en loslaten van d' wereld, die in het boze ligt. Zolang wij nog leven, kunnen wij nog bekeerd worden en de Heere wil er van ons on gebeden worden, dat Hij het ons doe. Hij zegt het Zelf „Wendt u naar Mij toe, o alle gij einden der aarde, ei wordt behouden, want Ik ben God en niemand meer" Dat wij toch onze genadetijd niet mochten verbeuzelen me allerlei nietige ijdelheden, maar Gods Woord onderzoekende, verstand mochten krijgen van God en Goddelijke zaken. De Heere is waardig geëerd, gediend en gevreesd te worden, vanwege Zijn  volmaakte en beminnelijke deugden. En dat niet alleen omdat Hij de grote Schepper aller dingen is, en Die door Zijn voorzienigheid alle onderhoudt, maar vooral omdat Hij de Herschepper i van al de uitverkorenen, die Hij door Woord en Geest wil ophalen uit de diepte van de val, om hen te ver nieuwen naar Zijn beeld, te herstellen in Zijn gunst en gemeenschap, opdat zij het voor hen weggelegde goed beërven mogen tot hun eeuwige vreugde en onuitsprekelijke gelukzaligheid, die nooit een einde nemen zal.

Werkendam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1964

De Saambinder | 4 Pagina's

Een weggelegd goed 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 1964

De Saambinder | 4 Pagina's