Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat Evangeli der Armen 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat Evangeli der Armen 4

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Theophilus zegt nu, dat Dorothea ten eerste moet bedenken, dat gelijk God de Schepper en Onderhouder van alles is, deze ziekte en ellendigheid haar niet door ongeval of kwaad fortuin, maar door de zekere wetenschap en beste wil Gods overkomt. Zoals de profeet Hieremias zegt: Wie is fs mens die durft zeggen dat er iets geschiedt zonder des Heeren bevel? (Tronor, d.i. Klaagl. V. Jer. 3 : 37). Sophonias (d.i. Zrfanja, 1 : 12) spreekt ook zo: Tersdver tijt, wil ick Hierusalem doer sien met een Licht, ende wil doersoecken die Mannen, die in haer heffen hanghen ende spreecken in haer herten: Die Heere doet noch guet noch quaet, haer guet moet tot een Roef worden ende haer huysen tot verwoestheyt (Naar de Vulgatabijbel). Zal geen musje ter aarde vallen zonder Gods wil, de mens overkomt niets kwaads zonder Gods wetenschap, wil en toelating. God bewaart meer de mensen dan de vogels, Matth. 12. En bijzonder die christenmensen, die Hij door het precieuze, kostbare bloed Zijns lieven Zoons gekocht heeft. Hun mag geen kwaad of enige ellendigheid overvallen buiten Gods wetenschap en toelating. Ons lijden schijnt soms te komen van koude, wind, water, beesten, mensen of duivelen, waarvan het ook komt; alle creaturen zijn Hem onderworpen. Zij kunnen de mens niet schadelijk zijn zonder consent en oorlof van God ontvangen te hebben.

Wat creatuur is de mens vijandiger dan satan? Nochtans zien wij dat hij Job niets kon doen aan lichaam en goed zonder Gods toelating. Tot Petrus zegt de Heere: de satan heeft u gezocht te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden. Aangaande koude, hitte, koortsen, pestilenties, zweren, onvruchtbaarheden, blindheden, phrenesiën, (verm. razernij) dure tijden, oorlog, schadelijke beesten en zo meer, zij zijn zoals Mozes zegt in Deut. 28, dienstboden en middelen waarmede God de mens bezoekt. Alle lijden is er dus met Gods wil en toelating. Aldus door de Heilige Schrift bebestigd.

Dorothea gelooft wel dat het zo is, omdat het in de Schriftuur staat.

Theofilus zegt dan: Als ge dat dan gelooft, moet ge ook geloven dat het u tot geen kwaad, maar tot uw nut overkomt. God is van name goed, ja alléén goed. Van Hem komt ook alleen goeds, zie Jac. 3. Waarom Paulus in Rom. 8 zegt, dat alle dingen de liefhebbers Gods tot hun zaligheid medewerken.

Dorothea: Ik mag niet terecht zeggen dat het kwalijk met mij is, want het is geen avontuurswerk, zo ik dacht, maar Gods werk, tot mijn profijt, nietwaar? Nu legt Theophilus nader uit dat God uit liefde Zijn kinderen kastijdt, zo uit Hebr. 12 : 7 en andere teksten. Die van de aanvang der wereld Gode behaagd hebben, als patriarchen, profeten en andere vrienden Gods, zijn kinderen Gods geweest, en zijn onder 's Heeren kastijding geweest. Wilt gij daarin niet mede doen, maar er van, ontslagen zijn, zo zijt gij geen kinderen Gods, maar bastaarden. Aldus de apostel.

Waarop Dorothea verklaart nu haar lijden niet meer als een onzalig ding te zien, maar dat er zaligheid in gelegen is en zij er door als kind Gods openbaar komt.

Theophilus gaat dan voort breed uit de evangelisten te bewijzen, dat wie Christus willen volgen, hun kruis moeten opnemen. Bij de vermelde bijbeluitspraken voegt hij ook de ervaring van Tobias uit de apocriefe boeken. Wijst verder op de martelaren; David reeds riep uit: O, Heere, wij worden om Uwentwil als slachtschapen geacht. In dit alles echter moeten wij den bedde Christi gelijk worden en dagelijks sterven, met de verwachting eenmaal in hemelse glorie Hem ook gelijk te mogen zijn. Hij zet dat breed uiteen.

Dorothea zegt dat deze woorden haar zeer behagen en haar hart zo verlichten, dat zij pijnlijden en tegenspoed niet meer kleinmoedig zal zijn.

Theophilus wijst echter op de glorie in de hemel die verschillend wezen zal, zoals de Heere stelt in Lukas 10, waar Hij Tyrus en Sidon stelt tegenover Gorazin en Bethsaïda, en ook de dienstknechten met de ponden in Lucas 19. En met wat de apostelen daarover nog hebben geschreven.

Maar nu zegt Dorothea: Dit alles zou ik graag doen, maar één ding is mij in de weg, dat mij belet en mijn hart zeer benauwt, namelijk dat ik niet lijd als de kinderen Gods, die van leven onnozel, dat is onschuldig zijn, maar als een zondaar, zoals ik ben en dat ik dus om mijn zonden door God gestraft en geplaagd wordt. Alle kinderen Gods zijn zondaren, zegt Theophilus dan, nochtans liggen zij om 's Heeren wil onder het kruis Christi. En dat in Deut. 28 de vloek'uitvoerig wordt uitgesproken over degenen, die de geboden niet houden, beduidt voor Gods kinderen kastijding met plagen. Niet om hen te vernielen. Zie psalm 89. Hoeveel goeds genieten wij niet, wij die in Adam en Eva van God waren afgewend. Allereerst dat wij gerechtvaardigd worden in Zijn Zoon Jezus Christus, maar ook in dit leven genieten van spijs en drank, vrouw en kinderen en soms veel voorspoed in de wereld hebben. Voor al deze weldaden begeert God dat wij Hem zullen aanhangen en zijn geboden bewaren. Maar een natuurlijk mens verstaat niets wat Goddelijk is. Daarom heeft God ons Zijn Woord gegeven en Zijn Geest, opdat wij door die Geest zouden onderwezen worden. Maar helaas, al zijn wij wedergeboren, zo blijft nochtans de oude Adam in ons vlees hangen, die ons voortdrijft het kwade te doen, dat we niet willen doen. En omdat de Heere niet wil dat wij in de zonden zouden leven en in diepten vallen, bezoekt Hij ons met tegenheden, opdat wij Zijn grimmigheid gevoelen zullen en ons naar Hem keren. Dit wordt met vele teksten en met uitspraken van de oude kerkvaders aangetoond. 

Dorothea vraagt toch of het niet juist zo moest zijn: Gods vrienden behoorden om hun gerechtigheid voorspoed en zaligheid te hebben, en de goddelozen verdriet en tegenspoed.

Dit zet Theophilus nu uiteen, o.a. uit de geschiedenis van Israël, en ook uit het boek Job. Er zijn ook nu zoveel natuurlijke mensen, aan wie Gods oordelen onbekend zijn. Maar ook veel huichelachtige christenen, die wel Gods oordelen uit Zijn Woord weten, maar van de wereld en de rijkdom overwonnen zijn, die het vlees voeden uit de onrechtvaardige Mammon in hun zaken en de roomse afgod in hun religie, omdat zij er veel eer, gemak en vreugd door hebben. Liever dan de ware God en Zijn gerechtigheid te beminnen, want dan worden zij beloond met armoede, smaad, vervolging, ballingschap, gevangenis en dood, maar ook met de vergelding der gerechtigheid, waarop Mozes maar liever zag boven de schatten van Egypte. Tot zulken zegt de Heere: Waart gij blind, gij hadt geen zonde, maar nu zegt gij: Wij zien, daarom blijft uw zonde. Joh. 9 : 41.

R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 1966

De Saambinder | 4 Pagina's

Dat Evangeli der Armen 4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 1966

De Saambinder | 4 Pagina's