Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KORT KOMMENTAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KORT KOMMENTAAR

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enige tijd geleden hebben wij er op gewezen hoe in de Gereformeerde Kerken allerlei bezwaren worden geuit tegen bepaalde uitspraken in de drie formulieren van enigheid. In verband hiermee heeft de synode een studiedeputaatschap benoemd, dat zich gaat bezig houden met vragen rondom de binding aan de belijdenis.

Men zou kunnen vragen: Wat wil men toch? Prof. Augustijn laat ons dienaangaande niet in het onzekere. Niet zo lang geleden is er van de hand van deze professor een cahier uitgekomen, waarin hij de vraag stelt: Wat moeten de Gereformeerde Kerken nu met haar belijdenisgeschriften? Op deze vraag geeft hij het ondubbelzinnige antwoord: „Het lijkt mij het beste om duidelijk te zeggen, dat de drie formulieren van enigheid hun tijd gehad hebben". Hij zou het toejuichen als de kerken dit ook zo zouden uitspreken.

Maar zou men dan niet kunnen volstaan met een wat lossere binding, zoiets als aanvaarding van de belijdenisgeschriften „in geest en hoofdzaak", of met een formule als de Ned. Herv. Kerk sinds 1949 heeft, dat de kerk belijdt „in gemeenschap met de belijdenis der vaderen"?

Neen, antwoordt Prof. Augustijn, ook die formulering is nog steeds te eng, want als wij die gemeenschap met die oude formulieren uitspreken, dan sluiten wij daarmee de roomskatholieken uit, en zij horen er ook bij.

Wat dan? Moet er dan een geheel nieuwe belijdenis komen? Die kant wil Prof. Augustijn ook niet uit. Daar zitten te veel" bezwaren aan vast. Immers, het opstellen van een geheel nieuwe belijdenis is geen kleine zaak - die schud je zo maar niet uit de mouw. Prof. Augustijn heeft helemaal geen behoefte aan een bindende belijdenis. Hij zou het best zonder kunnen stellen.

Hij schrijft: „In een tijd, waarin de zaken niet duidelijk liggen, moet men mijns inziens niet streven naar duidelijkheid. De kerk heeft nu andere dingen te doen. Zij zal in onze tijd naar alle kanten open moeten staan en een nieuwe weg moeten zoeken. Wij moeten dat samen leren. Dat kan heel goed gebeuren, ook als het ondertekeningsformulier blijft zoals het is. Het gaat niet om vormen, maar om de inhoud. Een uitspraak van de Gereformeerde Kerken, waarin bepaald wordt dat de overheid, de kerken en haar leden een bepaald percentage van hun inkomsten behoren te besteden aan ontwikkelingshulp, is vandaag meer waard dan elke binding aan een oude of nieuwe belijdenis. Niet omdat ontwikkelingshulp „in de mode" is. Maar eenvoudigweg omdat dit in onze tijd één van de eerste konsekwenties is van het geloof in Jezus Christus".

Prof. Kuitert denkt er net zo over. Een nieuwe belijdenis is ook volgens hem geen haalbare zaak. Dat schept allerlei problemen. Want (zo zegt hij in het maandblad „Voorlopig"), neem nu eens art. 12 van de Ned. Geloofsbelijdenis, waarin gesproken wordt over schepping, val en pijniging van de engelen. Zo'n artikel moet en kan duchtig ingekort worden. Maar om de problemen meteen maar erin te halen: moeten die engelen er werkelijk nog in of is ook een verkorte aanduiding al overbodig of achterhaald? Veel synodeleden zullen daarover meteen al met elkaar van mening verschillen. En dan hebben we het nog maar over de vraag of de engelen in die nieuwe belijdenis moeten! Zodra het gesprek zou beginnen over de verzoening, over Jezus' opstanding, over de maagdelijke geboorte of over de wederkomst van Jezus, zou de hoeveelheid meningsverschillen niet alleen groter worden, maar ook van ernstiger aard. Niet omdat sommigen één van deze thema's niet in die nieuwe belijdenis zouden willen hebben, integendeel, maar omdat het in die nieuwe belijdenis immers om een belijden voor onze eigen tijd zou gaan. De nieuwe belijdenis zal immers niet kunnen herhalen, maar onder woorden moeten brengen wat al deze oerthema's van het christelijk geloof vandaag voor ons betekenen. Het lijkt mij toe, aldus Prof. Kuitert, dat elke poging in die richting ons — misschien wel voorgoed — van de drie formulieren van enigheid zal afhelpen, omdat ze dan — alweer voorgoed — formulieren van blijvende onenigheid zullen worden! Men kan zeggen: dat zijn ze altijd al geweest. Een oordeel over deze historische opmerking laat ik aan bevoegden over. Ik zou slechts willen zeggen: zij zullen het in de omstandigheden, waarin wij nu leven, zeker worden. Omdat dus vernieuwing van de belijdenis op allerlei praktische bezwaren stuit, wil men de drie formulieren van enigheid nog wel behouden, mits we, volgens Prof. Augustijn, maar beseffen, dat ze voltooid verleden tijd geworden zijn. Dat wil dus zeggen, dat men zich er in de praktijk van het leven niets aan laat gelegen liggen.

Opmerkelijk is, dat , , die Nederduitse Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika" met grote zorg vervuld zijn over wat er in de Gereformeerde Kerken in Nederland gebeurt. In „die Kerkbode" van 4 maart wordt in een artikel het boekje van Prof. Augustijn besproken in afkeurende zin. Het artikel wordt besloten met de volgende vermaning: „Saam met die profeet (Eseg. 33 : 11) wil ons die professor c.s. dan toeroep: „Bekeer julle, bekeer julle van julle verkeerde weë! Waarom tog wil julle sterwe', o. Gereformeerde Kerken van Nederland? " In diezelfde geest sprak ook Dr. J. S. Gericke, praeses van „die Nederduitse Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika". In Kerknieuws, weekblad onder redaktie van de heren Scheps, stonden enkele antwoorden van hem, die hij gegeven had in een interview. Op de vraag: Zou men kunnen zeggen, dat u verontrust bent over wat er in Nederland gebeurt? antwoordde hij: Het woord verontrusting is misschien te sterk, maar er zijn zeker tendenzen die onze bezorgdheid opwekken. Wij denken bijvoorbeeld aan de theologische opvattingen, die er aan de Vrije Universiteit worden verkondigd. Ook zien wij met vrees dat het horizontalisme sterk toeneemt.

Dr. J. D. Vorster, die ook geïnterviewd werd, sprak: Wij zijn bekommerd over uw land. Wij hebben al eens een student uit de bediening moeten weren, omdat hij standpunten had voorgedragen, die hij uit Nederland had gekregen. De theologie in Nederland moet toch altijd zo zuiver blijven, dat wij onze studenten zonder enige zorg daarheen moeten kunnen blijven zenden om er te studeren.

Gevraagd werd: Kunt u dat nu niet meer doen? Zijn antwoord was: Dat wordt moeilijk. Sommige theologen dragen standpunten voor waarmee wij het beslist niet eens kunnen zijn. Prof. Potgieter vond het geestelijk klimaat hier in Nederland geheel anders dan toen hij ruim dertig jaar geleden hier studeerde. Toen toch was de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift helemaal niet in het geding. Men aanvaardde die zonder enige beperking. De Schriftbeschouwing is hier in Nederland veel te empirisch. Dat is bij ons in Zuid-Afrika niet het geval. Wij vragen eenvoudig: Wat leert de Bijbel?

Op de vraag of de theologie geen rekening moet houden met de resultaten van de andere wetenschappen, antwoordde Prof. Potgieter: Wij begrijpen de moeilijkheden heel goed. Ook hebben wij er een open oog voor, dat de Heilige Schrift niet gegeven is als een handboek voor de wetenschap. Maar wij gaan er vanuit, dat de Heilige Geest het subjekt van de Heilige Schrift is. We geloven zonder enige reserve, dat de Schrift het Woord van God is, zodat wij niet bereid zijn om te aanvaarden dat zij alleen onfeilbaar zou spreken over het heil, maar ten opzichte van andere zaken allerlei feilen zou vertonen. ' Dit is, dacht ik, klare taal, waar wij ons volkomen mee kunnen verenigen. De Zuidafrikaanse theologen hadden ook bezwaren tegen de inspraak, die aan de jeugd o.a. gegeven wordt. Men vroeg hen, of zij dat geen bewijs van gezonde demokratie vonden. Hun antwoord was: Het is vreemd, dat men juist inspraak en medezeggenschap geeft aan personen, die nog niet de rijpheid hebben om mee te spreken en die dan ook niet mede de richting van de maatschappij kunnen bepalen. Dat is gevaarlijk. Wij zien dat dan ook meer als een symptoom van losbandigheid. De ware demokratie kent de ware vrijheid, die op de Schrift is gebaseerd. Dat betekent, dat de mens zich moet kunnen ontplooien overeenkomstig zijn eigen natuur zoals God hem geschapen heeft tot verheerlijking van Zijn naam. Maar men mag niet ingrijpen in de vrijheid van anderen of een vrijheid in toepassing brengen, die geen rekening meer houdt met de normen van Gods Woord.

Amersfoort

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1970

De Saambinder | 4 Pagina's

KORT KOMMENTAAR

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 mei 1970

De Saambinder | 4 Pagina's