HIJ IS HET, DIE ONS ZIJNE VRIENDSCHAP,BIEDT...
"Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren." Johannes 15 : I6a.
Na het Avondmaal heeft de Heere aan Zijn discipelen een schat van hemels onderwijs gegeven. In vers 15 sprak Hij: „Ik heet u niet meer dienstknechten; want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, heb Ik u bekend gemaakt". Voor vrienden heeft men geen geheimen. Jezus heeft Zijn hart voor Zijn discipelen opengelegd en daarmee het hart van Zijn Vader, want Hij zegt in vers 9: „Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien". En wat Hij nu van Zijn Vader gehoord heeft, deelde Hij mede aan Zijn discipelen. Het was een boodschap van vrede en van liefde. Hoort Hem zeggen: „Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden"; vers 13. Wanneer de Heilige Geest in de nacht van onze verlorenheid dit geheim bekendmaakt, wordt aan ons vervuld: „'t heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vreêverbond getoond". Deze mededeling van Gods liefde zal het hart diep vernederen. Heere wilde U mij dit bekendmaken? Noemt U mij een vriend? Dat is teveel voor mij; ik was zo'n vijand van U Heere. Ik ben Uw liefde niet waardig. Helaas is deze ootmoed niet altijd aanwezig. De begenadigde zondaar is in dit leven nog geen heilige. Het kan er zelf van komen, dat wij met ontvangen genade gaan pronken. Van Paulus lezen wij: „En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, nl. een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen". De Heere weet van deze hoogmoed, en als Hij Zijn discipelen dan eerst vertroostend heeft toegesproken door hen vrienden te noemen, voegt Hij er nu aan toe: „Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren".
Met deze woorden houdt Hij de Zijnen aan de grond. „Gij Mij niet". Daarmee predikt Hij schuld. Daar zat een Levi aan de tafel. Die \vilde eerst van God en Zijn dienst niets weten. Hij wilde van de Zaligmaker niets weten; als hij Hem aanzag was er geen gestalte, dat hij Hem zou begeerd hebben. Levi vond zijn leven in de vervulling van de begeerten van zijn boze hart. Jezus was gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hadden Hem niet aangenomen. Elk van Gods kinderen zal met schaamte zeggen: Heere, ik heb nooit naar U gevraagd.
„Gij hebt Mij niet uitverkoren". En dat, terwijl Hij de Schoonste van alle mensenkinderen is, op Wiens lippen genade is uitgestort. O, wij weten niet wat wij doen als wij de duivel boven Hem verkiezen, de dood boven het leven; als wij niet naar God zoeken en de wil des vleses en der gedachten doen. Wat een jammerlijke gevolgen heeft de zondeval voor ons. „Gij hebt Mij niet uitverkoren". Wanneer zij Hem nu toch al hun liefde waardig schatten, dan is dat niet omdat zij Hem eerst hebben liefgehad. Zij hebben Hem niet eerst verkozen om hun Heere en Zaligmaker te zijn, zo verklaart ons de kanttekening. Hoe komt het dan dat zij nu wel in Zijn gemeenschap mogen zijn? Wel, omdat Hij hen eerst heeft liefgehad. Jezus zegt nu: „Maar Ik heb u uitverkoren". Ik heb u uit de wereld getrokken om Mijn vrienden te zijn en u zalig te maken (zie kanttekening).
Waarom deed Hij dat? Zag Hij in hen iets wat Zijn liefde zou kunnen opwekken ? Zag Hij iets in hen wat hen waardig maakte om door Hem verkoren te worden? Neen, niets. Wat zou Hem aantrekken in de hoogmoedige Petrus? In de geldzuchtige Levi? Neen, Christus ziet in de mens niet anders dan schuld en onreinheid en overtredingen tegen Gods wet. Hij vindt meer dan genoeg aanleiding om te zeggen: „Ga weg, achter Mij, satanas, gij zijt Mij een aanstoot". Maar waarom heeft Hij hen dan toch uitverkoren? Wel, Zijn roepstem, wortelt in de eeuwigheid. Hij ontving de Zijnen uit de hand van Zijn Vader: „Vader, zij waren Uwe, maar Gij hebt ze Mij gegeven". Het was niet de mens, die God bewoog tot barmhartigheid. Het is alleen vrije genade. Christus roept de Zijnen dus, omdat Hij hen van Zijn Vader ontvangen heeft. Hij roept de Zijnen ook omdat Hij hen met Zijn dierbaar bloed gekocht heeft. In hun plaats ging Hij Zijn Vader verheerlijken; ging Hij alle gerechtigheid vervullen. Hij is voor Zijn Bruid gehoorzaam geworden tot de dood des kruises. Was dat een aantrekkelijke bruid? Was dat een schone bruid? Neen, het was een „zwarte" bruid. Die kocht Hij om haar zonder vlek en zonder rimpel aan Zijn Vader voor te stellen. Die kocht Hij om haar vrij te maken van de schuld der zonde en van de boze heerschappij der zonde. Ziet u nu dat de Heere niets zoekt in de mens, maar dat alles van Hem uitgaat? Laat dan toch niemand zeggen dat hij te zwart is. Laat dan toch niemand wanhopen aan Gods ontferming. Wanhoop aan uzelf als ge een blik slaat in uw eigen hart; maar wanhoop nooit aan de rijkdom van Christus' bloed. Is Hij niet juist gekomen om het verlorene te zoeken? Helaas, zucht iemand, was ik toch maar eerst van deze of gene zonde verlost. Had ik toch maar een in waarheid verbroken hart. Kon ik toch maar eens hartelijk wenen over mijn bestaan voor God. Maar helaas, mijn hart wil niet breken; het lijkt wel van steen. Ja, had ik maar een recht inzicht in mijn boze bestaan voor God. Arme tobber, deze dingen zullen nooit uit uw hart voortkomen. Zij komen alleen uit de verworven genade door Christus' bloed tot u en in u. Alleen door Zijn Geest, Die uit vrije genade het u kan schenken.
Zie hoe Hij, Die nu zegt: „Ik heb u uitverkoren", een Levi heeft geroepen. Had die inzicht in zijn verloren staat voor God? Had die een hartelijke droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid? Weende hij? Zag hij zijn schuld tegenover Gods heilige wet, die volkomen liefde eist? Neen! En toch kreeg hij dit alles. Wanneer? Toen Jezus naar hem toe kwam en hem aanzag. Zulke ogen waren nog nooit eerder op Levi gericht geweest. Daar kon hij niet tegen. Door deze opzoekende liefde Gods werd Levi een arme zondaar; diep veroordeeld in zichzelf. Zijn oude leven kon hij niet meer voortzetten. Ja, hij krijgt zo'n betrekking op Jezus, dat hij in de grootste beproeving niet meer van de Zaligmaker los kan komen: „tot Wien zullen wij anders henengaan. Gij hebt de woorden des eeuwige levens".
„Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren". Ja Heere, zal Levi gestameld hebben. Als U niet naar mij toegekomen was; als U mij niet getrokken had uit de modder van de zonde, had ik er nog middenin gelegen. Stemmen wij met Levi in? Ja Heere, ik U niet, maar Gij mij. Ik zal U al mijn liefde waardig schatten, omdat Gij mijn rechterhand wou vatten. Welnu, zegt Christus; heb Ik u dan Mijn vrienden genoemd? Vergeet nooit waar Ik u vandaan gehaald heb. En toon dit in uw leven. Breng dan voort de vrucht des Geestes, zoals dat staat in Galaten 5. Daartoe is voortdurend het gebedsleven nodig, want uit uzelf zult u niets vermogen. Hij zegt: „en Ik heb u gesteld dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van de Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve", (vers l6b).
Hoe langer men op deze weg ten leven mag zijn, hoe meer er ook verwondering zal zijn over Zijn opzoekende liefde: gij Mij niet, maar Ik u. Hij is het, Die ons Zijne vriendschap biedt!
Enkhuizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1972
De Saambinder | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1972
De Saambinder | 4 Pagina's