DE ROEP DER OPPERSTE WIJSHEID
"De opperste Wijsheid roept. . . keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken." Spreuken 1 : 20a, 23.
Het „roepen" van de opperste, de wezenlijke Wijsheid des Vaders, welke is de Zoon van God, vraagt onze aandacht. Zijn Stem is met macht; Hij spreekt als de Machthebbende. Zij is ook overluid; overal dringt zij door. Zij weerklinkt in de samenkomst van grote menigten, in vergaderingen, in raadzalen, in open en besloten bijeenkomsten en tot de enkeling. Jezus roept op de laatste dag van het feest onder de grote menigte (Joh. 7 : 37), maar richt het woord ook tot Nicodemus of de Samaritaanse vrouw alléén. De opperste Wijsheid spreekt haar redenen tot slechten. Tot degenen, die goddeloos leven, maar ook zulken, die alleen maar onwetend zijn. Zijn Wet of Woord „geeft verstand aan slechten". Ps. 19. Haar redenen zijn tot de spotters en tot de zotten, die vol onverstand zijn.
Wat is haar roep? „Keert u tot Mijn bestraffing" Niet: tot Mijn straf. Dat zou een rechtvaardig roepen zijn. Om de straf te ontvangen voor al de ongehoorzaamheid, het verwerpen van de Raad Gods, Die door de genademiddelen ook de weg des levens wijst. Voor het eigenwillige, tegenstrevige, zondelievende leven, regelrecht tégen Zijn vermanende, nodigende en onderwijzende stem in. Waarvoor wij ons doof houden en niet naar willen horen.
Maar ... tot Mijn bestraffing! Met woorden, menigmaal in bijvoeging van bestraffende daden. Als een vader of onderwijzer het kind, dat op raad en opwekking het kwade niet wil laten. Dan wordt het krachtig, bestraffend toegesproken en met de hand aangevat, als woorden alléén niet baten. Dat is het uiterste doen, opdat er een inkeer zal komen, een terugkeer van verkeerde paden of handelingen. Kéért u, wil zeggen: bekeert u! Want waarom zoudt gij sterven? Waarom tot eeuwige verwoesting geraken? Dan is in bestraffing ook wel iets van straf, doch het is meer de werkzaamheid tot behoud. Er klinkt liefde in door!
En .. . wie heeft meer recht om te bestraffen, dan de opperste Wijsheid? Wie ziet en kent de zaken zuiverder, scherper dan de Zoon van God ? Ook . . . wie heeft meer ervaring van de vreselijkheid der zonde en haar straf, dan Hij, die haar droeg in Zijn lichaam op het vloekhout van het kruis? Die de ontzaglijke toorn Gods en de helse pijn, op de zonde bedreigd, in Zijn ziel doorleden heeft? Omdat Hij, de Gehoorzame, moest boeten voor ongehoorzamen? Hij, die geen zonde gekend noch gedaan had, daarom geen bestraffing waardig was, moest (en wilde) evenwel straf dragen. Voor anderen, die ten volle straf verdiend hebben, doch deze (nog) niet ontvangen, die Hij door bestraffing van straflijden wil bevrijden.
Daarom dat liefdevolle roepen, in ontferming over hen bewogen, om af te keren van de paden des doods. Ook dat aangrijpen in kastijding, niet uit lust tot plagen, maar tot behoud. Opdat de aangeboren hardnekkigheid zal verbroken, worden, het oor geneigd om te luisteren en de pijn in lijden en droefheid zal leiden tot smart over de aangeboren en werkelijke zonden. Hoort dan die dringende roepstem: „Keert u". Keer af van uw ongehoorzaam, zondeminnend, zinnen behagend, roekeloos, hoogmoedig, eigenlievend, eigengerechtigd leven en keert u tot de bestraffing, Die géén lust heeft in uw dood, maar in uw bekering en leven.
Want het léven is aan het wederkeren verbonden. Gelijk de verloren zoon uit de gelijkenis weer leven mocht in het huis van zijn vader. In het roepen van de opperste Wijsheid horen wij liefelijke beloften van geestelijk leven en zaligheid: „Ziet, Ik zal Mijn Geest overvloediglijk uitstorten". Uitstorten, het is een overvloeien, doordrenken, vervullen. De gezegende verandering blijft dan ook niet uit. Zoals een hard, droog, onvruchtbaar land verandert in een vruchtbaar gebied, door de regen des hemels doordrenkt. Welke vruchten brengt die Geest der genade en der gebeden teweeg? Lees Zacharia 12. Allereerst: rouwklagen en bitterlijk kermen over de zonde. Een terugkeer tot God, met smekingen om ontferming. Naarmate de nood dieper wordt ingeleefd, de schuld méérder voor ogen komt, wordt er een sterker roepen geboren tot God. Goddelijk roepen wordt door de kracht van Gods Geest beantwoord door een menselijk roepen.
Er is ook liefelijke vertroosting door die Geest, genoemd „de Trooster". Verworven door de opperste Wijsheid in Zijn borgtochtelijk en gehoorzaam lijden, door Hem beloofd van de Vader. Geschonken na Zijn opstanding en heengaan tot de Vader. Om alle verworven zegeningen deelachtig te maken. Zijn dan de zonden overvloedig als van een Manasse of een Simon Petrus of een Saulus van Tarzen, moeten de bestraffingen vele en langdurig zijn, de genade door die Geest is veelmeer overvloedig. In Zijn troosten worden vele tranen weggewist en overvloedige blijdschap geschonken.
Het is „Mijn Geest", verworven door Christus in Zijn zaligmakende bediening. Die niet Zichzelf gaat verheerlijken, maar „Christus". Hij schenkt kennis van de Persoon en het werk des Middelaars, tot zalige troost van rouwklagende, wederkerende zondaren. Hij doet Hem kennen als de Fontein, geopend voor het huis Davids en de inwoners van Jeruzalem, tégen de zonde en tegen de onreinigheid. In die Fontein is verzoening tot bevrijding van de dood en vernieuwing ten leven. Alles overvloedig, door de gedurige bediening van de uitgestorte Geest, Die nimmermeer wijken zal. Alle bewegingen en werkingen worden vernieuwd, tot Gods eer werkzaam.
Die Geest doordringt zó, dat „het leven van Jezus" in sterfelijke lichamen zichtbaar wordt. Zijn gehoorzaamheid. Zijn heiligheid, Zijn liefde tot Gods eer en der zielen zaligheid. Zijn vernedering en zelfverloochening. Zijn gewillig kruisdragen, Zijn zoeken van de gemeenschap met God. Niet volmaakt, gelijkt het in Hem is. Slechts nog een „klein beginsel", doch zó, dat er een jagen.naar volmaaktheid is. Door Zijn kracht. Zijn opstandingskracht, opgewekt tot een nieuw leven. Leven wil leren, brengt aan de voeten van de opperste Wijsheid, als een dwaze en blinde in zichzelf. „Ik zal u Mijn Woorden bekend maken". Wat een heerlijke belofte! Woorden des eeuwige levens, van zaligheid, liefelijke vertroosting. Verborgen omgang met God, waarin „heilgeheimen" verklaard worden. Groot, onbevattelijk wonder, voor zulken, die zich bestraffing waardig keuren. Die nu woorden Gods, vol troost én onderwijzing mogen horen. Om 's Heeren wegen te leren, hoe zij Gode verheerlijkend en de naasten ten zegen mogen leven. Die hun verstand verlicht en oordeel heiligt. Het is alles nog ten dele, doch reeds onbegrijpelijk groot. De Heere roepen zij dat Hij zulke wegen gaan mocht, die tot bekering zullen strekken. Ja, dat Hij roepen blijft om een gedurige dagelijkse, bekering te geven. Aan een volk, dat nimmer bekeerd wordt, doch al onbekeerder in zichzelf wordt. Dan worden de bestraffingen des liefhebbers getrouw geacht en ook gaarne van ambtsdragers en kinderen Gods aanvaard, omdat men getrouw behandeld wil worden.
Dierbaar wordt de opperste Wijsheid in het spreken der redenen. Ook voor u? Of kunt u er geen behagen in vinden? Lokt u méér hetgeen satan en wereld u toeroept: „Komt eet van mijn brood en drink van de wijn, die ik gemengd heb? " Het einde is bitterheid. Luister ook niet naar hetgeen uw bedrogen hart u influistert. Hoort het getrouwe Woord Gods. Dat eerst lokt met liefelijke beloften, doch ook de vreselijke gevolgen van het „niet horen" met getrouwheid voorhoudt Spreuken 1 : 24-32. Bange vrees, eeuwige verwoesting, het naar verderf. Handel dan toch getrouw met uw onsterfelijke ziel. Het kan nog, nu het nog „heden" is. Nu roept Hij nog, opdat u straks niet in doodsnood zult roepen, maar dan te laat 1 Dan zal Hij heilig lachen in uw verderf, Hij die nu nog weent over uw hardnekkige ongehoorzaamheid, als weleer voor Jeruzalems muren. „Och had naar Mijn raad, zich Mijn volk gedragen".
Het is misschien de laatste keer, dat u geroepen wordt. Voor anderen, van uw vrienden, dicht bij nog: uw dierbaren, is het reeds eeuwig beslist. Jongens, meisjes, gedenk aan uw Schepper, in de dagen uwer jeugd. Als kaf gaat de dag voorbij. U, die Zijn genadevol roepen hoort. Zijn vertroostingen op uw roepen in benauwheid vernemen mocht, onderzoek uzelf. Waar zijn de vruchten van de uitgestorte Geest? Zijn zij overvloedig tot Gods eer, tot uw blijdschap, tot nut van anderen? Is het niet, nodig gedurig weer Zijn roepstem te horen, aan Zijn voeten gevoerd te worden, Zijn onderwijzing te horen, op de énige Troost, beide in leven en in sterven, gewezen te worden?
Zo gij Zijn stem dan heden hoort. Gelooft Zijn heil en troostrijk Woord; Verhardt u niet, maar laat u leiden.
Tricht-Geldermalsen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 mei 1973
De Saambinder | 4 Pagina's