Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JAN BAVINCK: VERANTWOORDING OVER DE AFSCHEIDING (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JAN BAVINCK: VERANTWOORDING OVER DE AFSCHEIDING (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de „Reformirte Kirche" in het Graafschap heeft eene Belijdenis van haar geloof uitgesproken en neergelegd in den Heidelbergschen Catechismus en in eenige Artikelen, opgenomen in de Bentheimsche Kerkorde. Deze beide geschriften zijn als de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk in het Graafschap Bentheim aangenomen. Ook was in de eerste tijden de regeering der Kerk in overeenstemming met de leer; Kerkleer en Kerkorde harmoniëerden met elkander, maar onder de regeering van graaf Arnold Jobst (1613-1643) kwam hierin groot verandering. Onder de regeering van deze vorst moet de presbyteriale Kerkregeering plaats maken voor het ellendige collegiale, door en door ongereformeerde systeem. Door deze vorst namelijk werd een opperbestuur „Oberkirchenrath" genaamd, ingesteld, en aan dit College werd het oppertoezicht en de hoogere rechtspraak over alle kerk-, school-, huwelijks- en armzaken opgedragen.

De Classis, welke nog gehouden werd, had schier niets meer te zeggen, en de classicale samenkomsten waren eigenlijk niets anders dan een soort van pastoraalconferentiën. In de leer was de „Reformirte Kirche" in het Graafschap Bentheim zuiver, wat de Gereformeerde belijdenis betreft, maar in de kerkregeering was zij, sedert de invoering van den „Oberkirchenrath", collegialistisch en dus ongereformeerd. Nu stem ik toe en erken ik, dat de „Reformirte Kirche" in het Graafschap Bentheim de leer der Kerk niet officieel heeft ter zijde gesteld, maar men bedenke wel, dat zulk eene officieele terzijdestelling of afschaffing niet lag en ligt in den geest van de dagen, welke wij beleven. Daartoe was men veel te onverschillig, wat de leer aangaat, ja verblijdde men zich in het nieuwe licht, dat, (naar men meende) op te gaan en te schijnen. Doch liet men de belijdenis der Gereformeerde leer officieel onaangetast, feitelijk toch slopen allerlei dwalingen en afwijkingen, evenals in de Hervormde Kerk in Nederland, alzoo in de Gereformeerde Kerk in het Graafschap binnen. Niemand, vertrouw ik, zal dit bevreemden, die bekend is met wat er in die dagen op godgeleerd gebied omging, en bedenkt, welk onderwijs in de heilige godgeleerdheid aan de aankomende predikanten aan de universiteiten in Duitschland en ook aan de universiteiten in Nederland, waar toen ook onze predikanten nog mochten studeeren, gegeven werd. En wat deed de Gereformeerde Kerk in het Graafschap hiertegen. Letterlijk niets. Evenals de Hervormde Kerk in Nederland, verroerde de „Reformirte Kirche" in het Graafschap geen vinger tegen de opkomende dwalingen, tegen de ontkeninngen en de bestrijdingen van de dierbaarste en gewichtige waarheden, door God ons in zijn Woord geopenbaard. Van tucht was er, noch wat de leer noch wat het leven aangaat, eenig spoor te ontdekken. De predikanten leerden en verkondigden op de kansels hetgeen hun goeddacht, en zelfs de snoodste en grofste zondaren hadden toegang tot het H. Avondmaal. Ook in de „Reformirte Kirche" in het Graafschap Bentheim heerschte feitelijk geheele leervrijheid en tuchteloosheid.

En wat wilden nu degenen, die zich van het Hervormde Kerkgenootschap afscheiden en met dat Genootschap braken? Wilden zij eene nieuwe Kerkgemeenschap met eene nieuwe leer oprichten? Ganschelijk niet. Met hunne Afscheiding verklaarden zij daarentegen, dat zij wederkeerden tot de leerpUcht en dienst van de Gereformeerde Vaderen.

Nimmer is dan ook bij de Chr. Afg. Gereformeerden eenige sprake ervan geweest, om, naar het voorbeeld van de Gereformeerde Vaderen in de dagen der Reformatie hun geloof in nieuwe belijdenisschriften uittespreken en te formuleeren. Zulks zou ook in strijd geweest

zijn met den aard der Afscheiding, welke eene Wederkeering was. Neen! maar in stede van nieuwe belijdenisschriften optestellen, hebben de Chr. Afg. Gereformeerden van het begin af aan verklaard en die verklaring telkens in hunne Synodale Vergaderingen herhaald, dat zij, wat de leer aangaat, terugkeerden tot en vasthielden aan de leer, neergelegd in de aloude Belijdenisschriften der Geref. Kerken in Nederland, geloovende dat alle stukken der leer in die Belijdenis op Gods Woord gegrond zijn; dat zij, wat de openbaren Godsdienst betreft, gebruik maakten van de in de Liturgische Schriften voorkomende Furmulieren, en dat zij in betrekking tot de regeering en het bestuur der Kerk de Artikelen der Dordsche Kerkorde, zoo veel mogelijk toepasten er tevens bijvoegende, dat zij gemeenschap wilden oefenen met alle ware Gereformeerden en zich met hen wilden vereenigen.

Zo, wel beschouwd, was de Afscheiding een openlijk protest tegen den geest des tijds, tegen het schrikkelijk ongeloof, dat zoo driest en stout was opgetreden; een feitelijk getuigenis tegen den ontzettenden afval van God, van Christus, van het Christendom die reeds zulke groote afmetingen had aangenomen. Door zich aftescheiden getuigden de Afgescheidenen, dat zij geen deel aan en gemeenschap met de openlijke ontkenningen en bestrijdingen van de heilige waarheden, welke God ons in zijn Woord geopenbaard heeft, wilden hebben, maar dat zij bij de belijdenis van die waarheid door de Vaderen bleven volharden en overkomstig die waarheden wenschten te leven.

Keerden alzoo de Afgescheidenen in Nederland langs deze weg der scheiding weder tot de leer, dienst en tucht der Gereformeerde Vaderen, en toonden zij daardoor, dat de Afscheiding van het Hervormde Kerkgenootschap geen daad was van sectarischen en seperatistischen aard, de Afgescheidenen in het Graafschap Bentheim hebben van het begin af aan verklaard, dat zij het met den broeders in Holland eens, volkomen eens waren. En verklaarden de broeders in het Graafschap, dat zij met de broeders in Holland in alles homogeen waren, de broeders in Holland gaven aan de broeders in het Graafschap de rechterhand der gemeenschap. Ten bewijze van die gemeenschap strekt bij voorbeeld, dat den Oud-Gereformeerde gemeente te Gildehaus in het Boven- door Ds. H. de Cock, predikant te Groningen, en de Oud- Gereformeerde gemeente te Uelsen in het Neder-Graafschap door Ds. A. C. van Raalte, predikant te Ommen, is gesticht. Sinds dien tijd is er altijd eene zusterlijke verhouding blijven bestaan tusschen de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland en de Oud- Gereformeerde Kerk in het Graafschap Bentheim. Steeds worden Afgevaardigden van de Oud-Gereformeerde Kerk in het Graafschap gezonden om als Deputaten van eene buitenlandse zusterkerk de Generale Synode der Gereformeerde Kerk in Nederland bijtewonen, terwijl omgekeerd de Oud-Gereformeerde Kerk in het Graafschap er .hoog mede ingenomen is als zij Afgevaardigden uit de Gereformeerde Kerken in Nederland op hare vergaderingen ontvangen mag. Het is ééne Belijdenis die haar te samen bindt.

Door mij alzoo aftescheiden van de „Reformirte Kirche" in het Graafschap Bentheim, zooals die Kerk feitelijk bestond, en door mij bij de Oud-Gereformeerde Kerk te voegen, hield ik mij en houd ik mij nog verzekerd, dat ik daardoor het Gereformeerd terrein niet heb verlaten en daardoor niet overgestapt ben op sectarisch en seperatistisch gebied. Ik zag dit, toen ik deze stap deed, nog niet zoo klaar en duidelijk in, maar het is mij hoe langer hoe duidelijker geworden, vooral in de laatste tijden, nu de Gereformeerde beginselen ontwikkeld en in hunne waarde en beteekenis voor heel het menschelijk leven in het licht gesteld geworden zijn. Ik ben nu oud en grijs geworden en ik beken, dat ik niet veel voor den Heere en voor Zijne zaak heb gedaan; daartoe ontbraken mij de gaven en de krachten: maar hiervan ben ik mij bewust, dat ik de Gereformeerde waarheid. op Gods Woord gegrond, heb liefgehad, haar heb voorgestaan en haar steeds heb verkondigd naar mate de genade en de gaven, die mij door den Heere genadiglijk waren geschonken.

A.O.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974

De Saambinder | 8 Pagina's

JAN BAVINCK: VERANTWOORDING OVER DE AFSCHEIDING (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974

De Saambinder | 8 Pagina's