Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ARM GEWORDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ARM GEWORDEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden". 2 Cor. 8 : 9.

Deze woorden, die Paulus aan de Corinthiërs heeft geschreven, staan in het gedeelte dat handelt over de nood van de moedergemeente te Jeruzalem. Van deze nood kennis genomen hebbende, zijn de gemeenten in Macedonië zeer gewillig geweest om te offeren, hebben zelfs boven vermogen gegeven. Dat was tot blijdschap van de apostel. Dit zo schone voorbeeld stelt de apostel de gemeente van Corinthe voor ogen. Daarom wekt hij ze op „niet uit dwang" van het hunne te geven, maar vrijwillig. Daarom wijst hij de Corinthiërs en ons op dat enige voorbeeld, waarin Gods onuitsprekelijke genade zo geheel vrijwillig is geopenbaard.

„Gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus". Gij weet van de onuitsprekelijke genadegift Gods des Vaders, want door de Vader is Christus in de wereld gekomen. Hier valt echter alle nadruk op het komen van Christus Zelf. Want als iemand gezonden wordt, wil dat nog niet zeggen, dat hij vrijwillig gaat. Waar dan ook in het begin van deze tekst alle nadruk op valt, dat is op Christus' borgtochtelijke Zelfovergave.

Christus, Die rijk was, maar Die arm wilde worden. Hier was geen dwang noodzakelijk, maar dit deed Hij geheel vrijwillig. Zie, Ik kom! De rijkdom van Christus is onuitsprekelijk. Wie zal de mogendheden des Heeren kunnen vertellen? Laten we op enkele dingen van die rijkdom letten. Christus was rijk aan macht, want door Hem zijn alle dingen geschapen. De engelen des hemels letten vaardig op het bevel van Zijn mond. Alle dingen zijn er op Zijn goddelijk machtwoord. Christus was rijk aan eer. Alles, wat in de hemel was, dat verheerlijkte Hem. Christus was rijk aan vreugde. Hij was de Schootzoon des Vaders, omringd door heiligheid en heerlijkheid. Alles was van Hem en van al die heerlijkheid en rijkdom deed Hij afstand. Hij droeg die rijkdom niet over, maar Hij deed afstand van eigendomsrecht en bezit voor een tijd. Hij is arm geworden, daar Hij rijk was. Het vlees geworden Woord legde alle hemelse glorie en majesteit af in de verschijning van het waarlijk mens zijn. Hij had geen gedaante noch heerlijkheid, als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. (Jes. 53).

Hij is zo arm geworden omdat Hij als de eeuwige God, Die alle dingen geschapen heeft, maar ook draagt door het Woord Zijner kracht, de menselijke, door de zonde ontluisterde natuur heeft aangenomen. Dat is de diepe betekenis van het arm worden. Dat hield in een komen onder de vloek en de toorn Gods. Zo arm wilde Hij worden, dat Hij Zich vernederd heeft onder de vloekdood des kruises.. 74jn leven op aarde begon in vernedering en armoede. Dat bracht Hem reeds onder de vloek en de toorn Gods. Het begin van de weg der smarten, die uitliep op het sterven op Golgotha.

Arm zijn is geen begerenswaardige zaak. Maar arm worden, dat is erger! Dat is immers voor diegene, die rijk was, een ontzettende zaak. Als dit in het natuurlijke leven geldt, wat is dit dan vergeleken bij het arm worden van Christus. Hij bezat alle macht en heerlijkheid en werd zo arm.

Het was Zijn begeerte om zo arm te worden, dat er voor Hem geen plaats was op de aarde, omdat er anders nooit voor zondaren een plaats zou zijn bij God. Er was voor Hem op de aarde geen andere plaats dan een voederbak voor dieren. Onder de schuld en de vloek van Adamskinderen moest Christus komen- In de doorleving van deze armoede was Hij een worm en geen man. Moest Hij niet klagen: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe? " Dat er voor Hem geen plaats was, is wel het duidelijkst geworden aan het kruis. Wat bleef er voor Hem over aan het kruis? Niet anders dan de openbaring van Gods eeuwige toorn tegen de zonde, de eeuwige vloek dragende en de eeuwige toom Gods doorlevende. De zon was zelfs verduisterd en de aarde bewoog zich in de doorleving van deze armoede van Gods eeuwige Zoon.

Zo arm! Hier was geen liefde, geen troost, geen rust, geen vrede, geen licht. Hier verborg God de Vader Zijn aangezicht voor Zijn Zoon. Wat voor Christus die armoede zo onpeilbaar diep maakte, was de wetenschap van Zijn rijkdom. Dit wilde Hij doen door Zijn genade, dat is Zijn gave. Daar heeft niemand naar gezocht en ook niet naar gevraagd. Zo werd Hij arm aan eer en aanzien. Zo wilde Hij geboren worden om de allerarmste te zijn. Hij, Die het rijkste was. Wat het smartelijkste geweest is voor Christus, dat was Zijn armoede aan God.

De Vader gaf Hem over om ontkleed, gegeseld, gespogen, gehaat en gekruisigd te worden, want Hij heeft alle rechten afgelegd en was rechteloos geworden. Hij wilde immers de plaats innemen van rechteloze zondaren. Hun zonde en schuld wilde Hij dragen. Voor Hem was er niets, omdat zij niets meer hadden.

Zo arm, dat Hij moest getuigen: „De vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge". Zelfs Zijn kleed aan het kruis gunde men Hem niet. Hij deed vrijwillig afstand van Zijn rijkdom en is nameloos arm geworden. Dit is ook de oorzaak, waarom de wereld en het naamchristendom proberen met allerlei versieringen die armoede te verbergen. Geen valse romantiek of het spelen op de religieuze gevoelens van de mens. Maar Gods Woord is zo eenvoudig en openbaart altijd weer nameloze armoede van de van God afgevallen mens. Daarom maakte Zijn komst in de stal en in de kribbe Hem niet arm, maar Zijn komst in de door de zonde onderworpen en ontluisterde natuur van de mens. Hoewel Zelf zonder zonde, toch aan de gevolgen van de zonde, aan haar dodelijke armoede onderworpen. De omstandigheden predikten uiterlijk de diepte van Zijn vernedering, wat straks zou uitlopen op Zijn uitwerping van de aarde en het afwijzen van de hemel.

Gij weet de genade! Is dit een door de Heilige Geest ontdekte wetenschap in uw leven geworden? Want wat is toch de oorzaak, dat Christus, Die zo rijk was, zo onuitsprekelijk arm is geworden? Om uwentwil! Dat is een aanklacht tegen ons. Wij zijn zo ontstellend arm geworden. We hebben zoveel schuld door de zonde, dat we ze nooit meer kunnen betalen.

Hoe rijk was de mens, toen hij bekleed was als drager van de goddelijke heerlijkheid met het Beeld Gods was versierd. Alles uit de handen

Gods ontvangen, wat tot het leven en de zaligheid nodig was. Geen gebrek, geen tekort. In Adam met eer en heerlijkheid gekroond. Door de zonde zo nameloos diep gevallen. Van zulk een rijkdom door moedwillige en vrijwillige ongehoorzaamheid zo arm geworden. Alles doorgebracht door de zonde en God van Zijn eer beroofd. Geen enkel recht meer overgehouden dan het rechtvaardige vonnis van de eeuwige dood. Zo kwam Christus om „uwentwil" in de staat van onze verlorenheid. Hij, Die Zelf geen zonde heeft gekend noch gedaan.

Om uwentwil! Is dat in uw leven een wonder geworden? Immers, in de weg van ontdekking leert de Heilige Geest de zondaar in welke staat hij zichzelf bracht voor een heilig en rechtvaardig God. In dat licht verstaan we, dat we voor God niet kunnen bestaan, maar worden ook alle pogingen tot zelfverlossing afgesneden.

„Om uwentwil", opdat dit wonder, dat God voor deze enige weg zorgde, een wonder zal worden in ons leven. Zo kwam Christus in die nooit te bevatten armoede. Zijn menswording was het begin der smart, omdat wij van onze geboorte de voorwerpen zijn van Gods rechtvaardige toorn door de erfzonde.

Daarom werd Hij mens om ons in alles gelijk te worden, uitgenomen de zonde. Adam wilde zo rijk zijn als God, Gode gelijk! Dat grijpen naar hetgeen van God was, bracht ons echter in de grootste armoede.

Bergen van zonde en schuld, niet te overzien. Wie zal de verloren zondaar hieruit oprichten? Alleen in die weg, door de Vader gewild, door de Zoon geopenbaard en door de Heilige Geest toegepast. God is mens geworden.

Hoe arm zijn we echter ook als we deze armoede door het wonder van Gods genade niet doorleefd hebben. Dan zijn we in onszelf nog rijk en verrijkt en hebben geen dings gebrek, maar staan buiten Gods gemeenschap. Hoe noodzakelijk is het toch onze armoede voor God te kennen en te bewenen. Maar dan ook om het wonder door het ware geloof te aanschouwen: „Want gij weet de genade van onze Heer e Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden".

Zo wilde Christus nu arm worden in de plaats van armen. Wat is de mens toch arm door de zonde! We zijn arm aan ware kennis van God en daarom is er geen hoop en verwachting aan de zijde van de mens overgebleven. De schatten van deze wereld kunnen deze armoede niet bedekken, want als de dood komt, dan blijkt dat alles waar we van nature op vertrouwd hebben, ons ontvalt. We zijn arm aan kennis van God en goddelijke zaken. De zogenaamde verlichting van de mens, die op zijn wetenschap steunt buiten de zaligmakende kennis van het ware geloof, neemt deze armoede niet weg.

Wij zijn arm aan macht. Wie zal in eigen kracht de zonden kunnen laten en vlieden? Wie zal zijn ziel van de dood en het graf kunnen redden? Wij zijn arm aan reinheid. Ons hart is een fontein van alle wanbedrijven. Het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd af. Wij zijn arm aan rust. Wie zal de ziel rust kunnen geven die ontdekt wordt aan zijn dodelijke armoede? Voor zulken is er buiten Christus rust nog vrede.

Maar gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus! Christus had naar recht in de hemel kunnen blijven. Dan was er niemand zalig geworden! Daar is niemand, "die God zoekt, zelfs niet tot één toe. Niemand, die om de komst van Christus gevraagd heeft. Maai- God wilde in Christus nu die genade verheerlijken, omdat Hij gevonden zou worden van degenen, die naar Hem niet gevraagd hebben. Genade voor hen die in zichzelf rijk zijn en die hun armoede niet kennen. Genade voor zondaren die van God niets willen weten.

Hebt u door die genade uw geestelijke armoede leren kennen? De bergen van zonden en schuld, die in eigen oog verwerpelijk maken voor Gods aangezicht. Wat wordt dit dan een wonder voor zulk een ontdekte zondaar die alle hoop en verwachting in zichzelf verloren heeft, dat Christus arm is geworden voor ellendigen en nooddruftigen. Voor wie dit „om uwentwil" een wonder wordt, voor wie het zulk een troostvolle betekenis krijgt; Welk een rijke boodschap voor armen, die niets meer hebben om voor God te bestaan. Als ze mogen horen door Woord en Geest: „Om uwentwil".

Voor mij? Ja, juist voor u. Christus is voor u arm geworden. U hebt alle rechten verloren. U bent door eigen schuld zo nameloos arm geworden. Geen recht meer! Maar daarom is het ook genade. Genade voor hen, die niets meer bezitten, maar alles missen. Voor hen, die van zichzelf moeten zeggen: Ik wil niet, ik kan niet, ik deug niet, ik heb niet, ik weet niet.

O, wonder van Christus' genade! Die arm geworden Jezus kent uw armoede beter dan u, omdat Hij arm werd. Vergeet het nooit: „Om uwentwil". Dat zal u, daarop ziende met het oog des geloofs, bewaren voor alle zelfverheffing. Een rijke Jezus voor een arme zondaar!

Maar nu is er dan ook niemand te arm, niemand te slecht of te goddeloos om door Christus gered te worden. Zo is Christus nu toegankelijk voor de allerarmste. Voor goddelozen, krachtelozen, vijanden, haters van God en van de naasten, opstandelingen, wederhorigen.

Christus is een volkomen Zaligmaker. Hij werd arm, om de armoede van Zijn ganse kerk over te nemen. Juist dat afdalen in onze armoede is de rijkdom voor Zijn kerk. Er is geen ander middel om de armoede van de zondaar weg te dragen en hem rijk te maken, dan juist door Jezus' armoede. Dat is Zijn Borgwerk, dat God de Vader Hem onze armoede toerekende, en dat daardoor een arme zondaar rijk wordt, omdat Christus zijn armoede droeg.

Ik Uw zonden, U Mijn gerechtigheid. Ik Uw schuld, U Mijn onschuld. Ik Uw dood, U Mijn leven. Ik Uw verdoemenis, U Mijn heerlijkheid. Christus schenkt Gods zalige gemeenschap weer terug aan een zondaar die door dit Godsgemis

nameloos arm is. Daar gaat het om God te kennen, zoals Hij gekend wordt m de openbaring van Zijn genade in Christus Jezus als een verzoend Vader. Rijk zijn Gods kinderen, als ze in al hun armoede door een waar geloof iets van die rijkdom van Christus mogen zien en omhelzen. Gods kinderen blijven in zichzelf een arm en ellendig volk. Een strijdende kerk onder het kruis, onder druk, met tranen en smart. Voor de wereld zijn het niet vele edelen en wijzen. En toch zijn ze rijk. Ja, rijker dan de rijkste ter wereld, die deze armoede niet kent die tot de grootste rijkdom brengt. Arm in onszelf, maar rijk in Christus, in Wie alle schatten van Gods liefde en genade geopenbaard zijn.

Wat is het dan noodzakelijk om steeds door de ontdekkende bediening van de Heilige Geest onze armoede te leren kennen. Zalig om arm te mogen zijn en blijven in zichzelf, maar door het geloof meer Christus' genade te benodigen. „Gij weet!" Dit is een persoonlijk weten. Want er zijn er zovelen, die dit niet weten. Velen die in Jezus roemen, maar hun armoede nog nooit leerden kennen. „Gij weet de genade!" Dat is die onuitsprekelijke gave van God. Juist voor hen die alleen door dit wonder van die gave Gods zalig kunnen worden. Die leren belijden: Nooit gezocht, maar toch gevonden, nooit gevraagd, maar toch ontfermd. Dat is de wetenschap van het ware geloof. Die geloofskennis, dat is: zeker weten, hoe arm ik ben, maar ook hoe arm Christus voor mij wilde worden. Dat is altijd een bevindelijke kennis van onze armoede. Dat is een wetenschap, die de zondaar alle roem ontneemt, maar alle roem openbaart in deze genade Gods. Dat is een kennis, die redt van de dood. Alle verstandskennis rust in de mens en zal hem met de dood voor eeuwig verloren doen gaan, maar deze zaligmakende kennis rust in Hem, Die het eeuwige leven is.

Paulus kon dit van velen in de gemeente van Corinthe zeggen. Waarom? Omdat God dit gezegd heeft. Bent u al zo arm gemaakt? Of bent u nog rijk en verrijkt? Nu is er niemand, die arm wil zijn of worden, maar de genade van Christus maakt arm. En naar zulken ziet Christus nu uit, naar die armen, die bedelaars, die alles missen.

Zo arm werd Christus dat Hij Zijn ziel stelde tot een schuldoffer en Zijn bloed tot verzoening van de zonden aan het kruis heeft gegeven.

O, als u wist, hoe arm u was buiten God, gewis, u zou een bedelaar aan Gods genadetroon zijn, om in uw armoede door Christus rijk gemaakt te worden. En de Heere zal er voor zorgen dat er een volk zal blijven, dat in de gedurige kennisneming van hun armoede verwaardigd wordt om de rijkdom van Christus te aanschouwen. En dit volk zal daarvan zingen: Zo moet de Koning eeuwig leven! Bidt elk met diep ontzag; Men zal Hem 't goud van Scheba geven. Hem zeeg'nen, dag bij dag.

Hendrik-Ido- Ambacht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

ARM GEWORDEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1975

De Saambinder | 8 Pagina's