Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BOEKENNIEUWS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BOEKENNIEUWS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VOETIUS EN DE SABBAT

Reeds lang (te lang!) wachten een tweetal boeken van wijlen Dr. C. Steenblok op bespreking. Ze zijn (her)-uitgegeven door de Gereformeerde Pers, een stichting tot publicatie van Geschriften op Gereformeerde grondslag, welke stichting al eerder een boek met meditaties van Dr. Steenblok uitgaf.

Nu bespreek ik hier de uitgave „Voetius en De Sabbat", dat als 2e druk van uitgave van 1941 verscheen. Het boek bevat het academisch proefschrift, op grond waarvan de graad van doctor in de godgeleerdheid werd verkregen. Een academisch proefschrift laat zich niet als een tot de stichting van de eenvoudigen uitgegeven preek lezen. Dat is vanzelfsprekend. Wie echter zich de moeite wil getroosten het gehele boek door te lezen, zal het ongetwijfeld een verrijkende bezigheid vinden. Met groot genoegen nam ik dit werk door. Het is vrucht van een studie, waarin bijzondere aandacht is besteed aan Gisbertus Voetius, die gedurende een lange reeks van jaren aan de Utrechtse Hogeschool theologie heeft gedoceerd en die zich daarin zulk een krachtige strijder voor de Gereformeerde leer en het daarop gefundeerde Gereformeerde leven heeft betoond. In de strijd voor een nadere reformatie van de zeden heeft Voetius een grote rol gespeeld. Hij verdient meer aandacht, dan dat hem ten deel valt. Nu we in dit jaar het 300-jarig verscheiden van Voetius herdenken (zijn sterfdag was 1 november 1676) moge de heruitgave van deze dissertatie de bezinning op leven en werk van Voetius op gang brengen. Terecht schreef Dr. Steenblok indertijd in een inleiding op zijn werk:

„Als historische figuur van enorme betekenis voor de ontwikkeling van de gereformeerde theologie verdient hij nog de volle belangstelling".

In een speciale studie gewijd aan een onderdeel van Voeitus' beschouwingen ging Dr. Steenblok in op die van zijn Sabbatsbeschouwing; een beschouwing, die van blijvende invloed geworden is in ons land (Geesink).

In een eerste hoofdstuk wordt breedvoerige aandacht besteed aan Voetius als ethicus, waarbij afzonderlijk ter sprake komen zijn vorming als zodanig, zijn werkzaamheid, zijn invloed, alsook zijn ethiek, zijn zedeleer, zelf.

In dit hoofdstuk reeds blijkt hoe grote ruimte in zijn vorming was ingeruimd voor de bestudering van de wijsbegeerte, waarbij duidelijk de herleefde scholastiek in de Gereformeerde theologie aan de dag treedt en de daaraan gepaard gaande grote aandacht voor het Aristotelisme. Maar hoezeer naar het eigene van zijn tijd toegerust met het instrumentarium, waarmee men werkzaam was, Voetius was een man, die met een enorme werkkracht en studiezin zijn liefde voor de praktijk der godzaligheid in de vaste overtuiging van de Reformatorische beginselen van Calvijn en in aansluiting aan mannen als Teellinck en bewegingen als het Puritanisme bewezen heeft, als predikant in Vlijmen en Heusden, maar vooral als hoogleraar in Utrecht heeft hij ook grote invloed uitgeoefend. Een brede uiteenzetting van de plaats, die de decaloog (de Wet der 10 geboden) in de zedeleer van Voetius inneemt wordt in het tweede hoofdstuk geboden; ongetwijfeld een hoofdstuk, waarin de „licht- en schaduwzijde van de herleefde scholastiek m de Gereformeerde theologie" het duidelijkst zich lezen laten.

In het derde hoofdstuk wordt dan ingegaan op het vierde gebod in de Wet der 10 geboden en op de betekenis, die aan dit gebod moet toegekend worden.

Voetius onderscheidt uitvoerig de verschillende geboden van de eerste tafel van de wet en zet uiteen wat in de verschillende geboden door God bevolen wordt. Een uiteenzetting die wel wat moeizaam zich lezen laat, maar zo men die zich enigermate eigen maakt, bij de verwerking van het verdere erg belangrijk blijkt; vooral wanneer afwijkende Sabbatsbeschouwingen worden onderzocht.

Na een algemeen overzicht worden de Sabbatstheorieën behandeld, die in de Gereformeerde ethiek aan te treffen zijn, zowel vóór als tijdens Voetius. Dr. Steenblok beperkte zich voornamelijk tot die van Calvijn, Burs en Coccejus, omdat hij met de beide laatste zich in een heftige strijd gewikkeld zal en die van Calvijn daarin telkenmale aan de orde kwam.

Opmerkelijk is de Sabbatsbeschouwing van Calvijn. Alhoewel de Geneefse praktijk voor de Gereformeerde kerken in Frankrijk, Schotland en aanvankelijk ook Nederland, model stond, blijkt het toch dat Calvijn in verschillende uitdrukkingen op het stuk van de Sabbat niet in alles homogeen is met Voetius. Daarom ook konden, (of althans meenden te kunnen) mannen met beslist afwijkende opvattingen zich op Calvijn beroepen. Dr. Steenblok ging daarom juist deze verschillende opvattingen na. Een grote vraag in hoeverre het vierde gebod tot de voorbijgaande, ceremoniële dienst des Heeren behoort of een morele eis bevat, die alle tijden en alle volken raakt. De opvattingen van Burs, die met die van Gomarus overeenstemden, komen ter sprake.

Toch blijft Voetius, zoals duidelijk gemaakt wordt, bijzonder gematigd in zijn geschriften, wanneer Gomarus ter sprake komt. Juist ook omdat Gomarus de praktijk van een nauwgezette viering van de dag des Heeren niet prijs gaf en Teellincks boek hierover dan ook aanbeval. Anders is het met Burs. Diens opvattingen blijken hand in hand te gaan met een praktijk, waarbij de viering van de dag des Heeren in gevaar wordt gebracht. Ook de beschouwing van Coccejus komt ter sprake, die geheel het vierde gebod als geldend voor de gemeente des Nieuwen Testaments als afgeschaft beschouwde; dit in verband met zijn eigenaardige opvattingen over de verbonden.

Dr. Steenblok bood in een derde paragraaf een zeer uitvoerige beschouwing aan de opvattingen van Voetius zelf. Daarbij komt aan de orde de inhoud van het gebod zelf. Bijzonder belangrijk is, dat Voetius de viering van de christelijke rustdag op de eerste dag van de week een goddelijke instelling acht naar de apostolische praktijk, die als openbaringsgegeven moet worden erkend, al is hij in dit punt de man, die bij de verschillende gevoelens hieromtrent „een bemiddelend standpunt" inneemt en een „gematigde, eenzijdigheden vermijdende opvatting" voorstaat.

Wel verdient hier bijzondere opmerking, dat Voetius de zondag niet als ter gedachtenis aan de weldaad van de opstanding van Christus wil ingezet zien; de zondag is daar geen gedenkteken van; juist in de strijd met Rome over de feestdagen wil hij dan ook niet weten van een specifieke gedachtenis aan het opstandingsfeit op de zondag. De christelijke rustdag wordt gehouden ter gedachtenis van God en al Zijn werken.

De duur van de rustdag wil hij niet uitstrekken tot een etmaal, maar „hij vangt des morgens bij het opgaan der zon aan en eindigt bij haar ondergang in de avond".

Wanneer de eis van Gods gebod behandeld wordt komt ook ter sprake hoe de rust, de zondagsrust nooit doel in zichzelf is of kan zijn, maar middel tot de heiliging. Tot deze rust behoort het verzaken van alle dagelijkse arbeid, waaronder verstaan wordt „de werkzaamheid en bezigheid van alle ambt en beroep naar het 5e tot het 9e gebod in het dagelijkse leven, of de gewone werken van ons dagelijks beroep, hetzij als geestes-, schrijf- of spreekarbeid in hun verschillende vormen, hetzij als handenen anderen uitwendigen lichaamsarbeid in zwaarderen of lichteren graad".

De werken van noodzakelijkheid, barmhartigheid en liefde vallen daarbuiten. Voetius wijst op de rustdag verrichten van landelijke arbeid af, tegenover Rome en anderen; ook de visserij, met name de haringvisserij, welke door sommigen geoorloofd geacht werd, omdat de vangst maar in een bepaald deel van het jaar geschieden kon. Voetius wijst een kerkelijke doleantie van deze gegroeide praktijken terecht af. De zondagsrust dient gehandhaafd te worden, ook ten aanzien van op de andere dagen geoorloofde ontspanning.

Wel legt hij er de nadruk op, dat „met den publieke cultus (eredienst, V.) onlosmakelijk verbonden zijn de werken, die noodzakelijk zijn tot de uitvoering en regeling van den godsdienst, het er mede saamhangende en de middelen zonder welke de publieke cultus niet kan geschieden of ook zijn welwezen mist. Als zulke handelingen noemt Voetius de prediking des Woords en het horen daarvan, het sacramentsgebruik, het klokluiden, de opening der kerk en het zich begeven naar de kerk te voet, per schip of met vervoermiddelen te land (den wagen)".

De motieven voor Gods gebod zijn aan het gebod zelf ontleend: Gods scheppingsvoorbeeld, waaraan de „invitatio" (navolging) verbonden moet zijn.

Wat de „buitengewone" sabbatten betreft, wordt in een aanhangsel duidelijk gemaakt, dat Voetius een „principiële" tegenstander was van de „christelijke" feestdagen. Voetius toont aan, dat Calvijn, Beza en de Gereformeerde kerken van Geneve, Frankrijk, Schotland en ook aanvankelijk die van Nederland tegen het onderhouden van deze dagen waren. „Finaal met Rome breken, ook op dit punt, zag hij als het zuivere reformatorische standpunt." Voetius meent niet dat een predikant eigenmachtig moet weigeren op zulke dagen te prediken (Koelman!), maar wel dat op voorzichtige wijze getracht en gestreefd moet worden naar wijziging ener aanvaarde gewoonte. Voor Voetius is dat streven een punt van „nadere reformatie der zeden".

Dr. Steenblok vatte de beschouwing van Voetius nog eens samen in een afzonderlijk overzicht, waarna hij deze nog eens met die van Calvijn, Burs en Coccejus vergeleek.

Ten aanzien van die van Calvijn kan gesteld worden, dat, al zijn Voetius en de grote Geneefse Reformator niet in alles homogeen, toch er nauwer verwantschap tussen Voetius en Calvijn, dan tussen Calvijn en Coccejus bestaan heeft, zodat Dr. Steenblok schreef:

„Zoo kunnen wij concludeeren, dat Voetius op gewichtvolle ideeën uit de Sabbatstheorie van Calvijn voortbouwt en de lijn van een wekelijkschen rustdag als scheppingsordüiantie doortrekt en toespitst. Hij blijft echter ook niet in gebreke om bepaalde gedachten en opvattingen van Calvijn te bestrijden en af te wijzen. Het tweeslachtige in de voorstelling van Calvijn, liet ruimte over voor een ontwikkeling van de Sabbatsbeschouwing in de richting van Burs en ten dele ook in die van Coccejus op de gereformeerden bodem".

Tenslotte bood de schrijver zelf een beoorde­ling, waarin hij wel erkent, dat de vorm, waarin Voetius zijn gedachten goot voor onze tijd niet zo gemakkelijk te verstaan is (inderdaad!), maar dat de kern van zijn Sabbatsbeschouwing en het kernpunt van zijn Sabbatsverdediging de onveranderlijke zedelijke eis van de wekelijkse rustdag is. „En hierin handhaaft en verdedigt Voetius een belangrijk element van de Waarheid Gods, wat ook in de gereformeerde theologie niet steeds zuiver is ingezien." Dr. Steenblok besloot zijn proefschrift met deze woorden:

„Alles bijeengenomen kunnen wij tenslotte herhalen, dat Voetius een waardevolle bijdrage geschonken heeft voor een zuivere gereformeerde sabbatstheorie bij den ontwikkelingsgang van. de sabbatsbeschouwing in de gereformeerde ethiek".

Ook van dit proefschrift zou ongeveer zo kunnen worden geschreven: „Een waardevolle bijdrage aan de kennis van een belangrijke gedachtenwisseling in de geschiedenis van de Gereformeerde theologie".

We juichen deze heruitgave toe, zoals we de verschillenden heruitgaven op het terrein van de geschiedenis van de Nadere Reformatie hebben begroet. Voor wie belangstelling heeft voor deze geschiedenis een gewenst boek; het vraagt inspanning om het te lezen en enige geoefendheid in en bekendheid van de in de 'scholastiek gebruikte onderscheidingen.

De stichting, die de uitgave verzorgde, heeft ook, evenals eerdere heruitgaven van Dr. Steenblok ook dit boek op uitnemende wijze doen verzorgen in donkerblauwe balaskin band met goudopdruk. De prijs van het boek is ƒ 27, 50.

Verder nog één opgemerkte drukfout: Op blz. 73 wordt melding gemaakt van een brief van Calvijn uit 1662. Dat is onmogelijk, omdat Calvijn in 1564 overleed. Het zal waarschijnlijk 1562 moeten zijn.

De aantekeningen zijn in het achterste deel van het boek opgenomen, zodat ze bij het lezen niet hinderen. Ook nam de uitgever de gebruikelijke stellingen op, die bij een promotie verdedigd worden. De enige, die bijzonder opviel was de 10e: „Door den val is de logische denkfunctie niet aangetast geworden". Hieruit bleek de grote waardering voor de logica bij Dr. Steenblok, die hij met Voetius deelde, want deze achtte de logica „het instrument der instrumenten". Bij deze steUing zou ik toch wel wat bedenkingen gemaakt hebben, menend dat de val in de mens niets, ook zijn denkfunctie niet, onaangetast liet.

Veen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1976

De Saambinder | 8 Pagina's

BOEKENNIEUWS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1976

De Saambinder | 8 Pagina's