Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gelijkenis van de rijke dwaas

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gelijkenis van de rijke dwaas

8 minuten leestijd

„Maar God zeide tot hem: „Gij dwaas! in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn" Lukas 12 : 20.

Er was aanleiding tot het uitspreken van de gelijkenis van de rijke dwaas. We lezen in vers 13: „En een uit de scharen zeide tot Hem: Meester, zeg pijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele". Was de Heere Jezus in de wereld gekomen om voor de mensen geldzaken te regelen? Was Hij gekomen om rechter en scheidsman te zijn in wereldse zaken? Ach, er waren veel mensen die probeerden de Heere Jezus overal voor te gebruiken. Als de Heere daaraan toegegeven had, dan had Hij Zich zelfs met huishoudelijk werk van een ander moeten bemoeien. In Lukas 10 lezen we dat Martha zegt: „Heere, trekt Gij u dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg dan haar, dat zij mij helpe".

Twee broers hebben dus onenigheid met elkaar over een erfenis. Dat was in die dagen aktueel en het is nog aktueel. De Heere Jezus Die de kenner der harten is, doorziet de oorzaak van deze broedertwist. Die broer wilde de erfenis wel delen, maar dan zo, dat hij aan het langste einde trok. De hebzucht heeft bij hem de boventoon en hebzucht komt op uit de wortel van gierigheid. Daarom zegt de Heere in vers 15: „Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in de overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen". Er zijn namelijk mensen die denken dat het lange leven gelegen is in overvloed. Zij zeggen met andere woorden: Hoemeer goederen ik nu maar bezit, des te langer leven is mij beschoren.

Zo was ook ongeveer de redenering van de rijke dwaas. De Heere had hem gezegend, zijn land had wel gedragen. De man is min of meer door de rijke oogst verrast. Op zulk een overvloed had hij eigenlijk niet gerekend, hij weet zijn produkten niet te bergen.

De rijke boer is een dwaas! Waarom? Is hij een dwaas omdat hij gezegend is? Of is hij een dwaas omdat hij rekent? Het is een weldaad als de mens met tijdelijke gaven wordt gezegend. De mens mag ook rekenen, hij mag geen onverantwoorde dingen doen. De rijke mens waarover de Heere hier spreekt, is een dwaas omdat hij met God niet rekent. Het is bij deze man „ik' en „mijn" voor en na. We lezen dat hij zegt: „Wat zal if< doen, want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. En hij zeide: „Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijn goederen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel! gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk."

De rijke dwaas houdt een toespraak tot zichzelf. Hij bedoelt met het woord „ziel" zijn natuurlijk leven. Hij denkt nog vele jaren te leven, menende dat dit in zijn overvloed is gelegen. Arme dwaze man, hij denkt alleen aan het tijdelijke leven en niet aan zijn ziel als de onsterfelijke geest. Hij dacht wijs te zijn en de Heere zegt: Gij dwaas! Het woord des Heeren kwam voor deze man hoogst ongelegen. We zien hem in onze gedachten des avonds nog een laatste rondgang maken langs zijn schuren en akkers. Met schone toekomstdromen bezet legt hij zich te slapen. De Heere heeft echter alles gehoord. De rijke dwaas heeft voor de laatste maal zijn leger beklommen. Van zijn toekomstdromen zal niets in vervulling gaan. In deze nacht zal zijn ziel van hem afgeëist worden! Er zal nooit meer een roepstem tot hem komen zoals die nu nog tot ons komt.

Sraks zullen de twaalf slagen zich laten horen en het jaar 1976 zal weer achter ons liggen. Voor velen is dit jaar het sterfjaar geweest. Welk jaar zal ons sterfjaar zijn? We weten het niet, maar we weten zeker dat ook ons sterfjaar komt. Zelfs in deze nacht kan onze ziel van ons afgeëist worden. Denk hieraan, en leg uw smeking voor het aangezicht des Heeren neder, niet op uw gerechtigheden, maar op Gods barmhartigheden die in Christus Jezus aan ellendige schepselen wordt bewezen.

De Heere Jezus zegt: In deze nacht zal men uw ziel van u afeisen. De dood eist de ziel op uit naam van een hogere Eiser. Het is de Heere, Die de beschikker is over dood en leven. In Zijn hand is ons leven en bij Hem zijn al onze paden.

De rijke dwaas is er de man niet naar om zijn ziel gewillig over te geven. Hij wil niet sterven, hij vecht er tegen, hij wil leven. Zo is het met alle mensen gesteld, die alleen maar voor de wereld leven en niet met God rekenen.

O, hoe zult gij het maken als in deze nacht uw ziel van u afgeëist zal worden? Salomo zegt: „Er is geen mens, die heerschappij heeft over de geest om de geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over de dag des doods; ook geen geweer in deze strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen".

Hoe zult gij het maken, gij, die met een ongeredde ziel over de aarde gaat als vannacht tot u gezegd zal worden: Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij zult niét langer rentmeester kunnen zijn? Dat de dood ons straks toch niet als een schuldeiser overvalle, maar dat er een haasten en spoeden zij om ons leven^ wil. Schik u, o mens, om uw God te ontmoeten, want de tijd is voorts kort en de dagen zijn boos. Wij brengen onze jaren door als een gedachte. O, Heere leer ons onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.

Zo heeft dan de dood onverwacht die nacht toegeslagen en wat de rijke dwaas bereid heeft, wiens zal het zijn? David zegt in Psalm 39: „Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal".

Met hetgeen de rijke dwaas bereid heeft, bedoelt de Heere Jezus zijn nalatenschap. Ach, er is geen mens die er zeker van is, wie de erfenis tot zich zal nemen. De dichter zingt:

„En niemand is verzekerd, wie eens al Die goed'ren naar zich nemen zal".

Herinnert ge u nog de aanleiding die de Heere Jezus deze gelijkenis deed uitspreken? Twee broers hadden twist over de verdeling van de erfenis. Hoe is het veelal in de praktijk? De praktijk is dat de rijke dwaas veel navolgers heeft. De kerk wordt door dergelijke mensen niet bedacht. Evenmin wordt er gedacht aan

zending, evangelisatie en christelijke instellingen. Als er geen kinderen zijn, zijn het soms verre nichten en neven die om de tafel gaan zitten om kennis te nemen van hetgeen bereid is. Het is stil als de notaris verschijnt en als deze het testament voor gaat lezen, men kan wel' een speld horen vallen. Wiens zal het bereidde zijn? Wat? Er wordt een naam of een paar namen voorgelezen. Gaan die met "de grote hoop schuiven? Dat is oneerlijk! Er ontstaat ruzie, die vaak ontaard in een vete. De overledene wordt soms in zijn graf nog vervloekt.

Alzo is het met dien, die zichzelf schatten vergadert, en niet rijk is in God. De Heere Jezus bedoelt met deze woorden te zeggen dat al deze mensen in hun sterven de rijke dwaas gelijk zullen zijn. De rijke man is niet verloren gegaan omdat hij rijk was, en de arme Lazarus is niet behouden omdat hij arm was. Het gaat er maar over of wij rijk in God zijn. De rijke Abraham en de rijke Job waren rijk in God. De arme Lazarus was ook rijk in God.

Maar, zo zult ge zeggen, wat is dat dan om rijk in God te zijn? Ik antwoord u: Zij die deel hebben aan al de goederen van het genadeverbond zijn rijk in God. Soms zijn dit de allerarmsten aan aards goed.-Maar zowel de allerarmsten aan aards goed, als de allerrijksten aan aards goed, zijn arm van geest als zij rijk in God zijn. Dezulken is het Koninkrijk der hemelen.

Om rijk in God te zijn, is nodig, het zijn in Christus. Van Hem zegt de apostel Paulus: „Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden". O, Gij gezegende van de Vader, wat bewoog U om voor dezulken Uw hoge hemeltroon te verlaten! Gij hebt alles verworven voor een des doods schuldig volk. Nu mogen we het de dichter nazingen:

Gij deedt mij tot d'erf'nis komen van de vromen
Wien de vrees Uws Naams bekoort.
En dit is een erfenis die nooit tegenvalt.

Scheveningen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1976

De Saambinder | 8 Pagina's

De gelijkenis van de rijke dwaas

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 december 1976

De Saambinder | 8 Pagina's