Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Loslating van het kerkelijk standpunt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Loslating van het kerkelijk standpunt

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele notities bij een citaat van Ds. Ledeboer (2) V

De lezer herinnert zich ongetwijfeld de opvallende uitspraak van Ds. Ledeboer, die het slot vormde van het eerste artikel. In een brief, die als brochure werd uitgegeven, schrijft hij in 1844 vanuit de Leidse gevangenis „Gravestein" aan de gemeente van Benthuizen o.m.: „Betreurenswaardig is de toestand der gemeente. Mijns is de grootste schuld!... Vleeschelijk begonnen, vleeschelijk voortgezet, en de Heere verhoede dat het niet worde vleeschelijk geëindigd. ..".

Erkenning van een „dwaling? " Dit zijn enkele kerngedeelten uit het citaat, dat af en toe in gesprek en geschrift wordt aangehaald. Men wil daarmede dan min of meer aantonen, dat Ds. Ledeboer grote spijt zou hebben gekend over het verlaten van de Herv. Kerk en aan het eind van zijn leven eigenlijk zijn kerkelijk standpunt zou hebben prijsgegeven.

Dit was vooral de strekking van het slot van een brochure van Ds. H. Wildeboer Jzn, predikant van de Ned. Herv. Kerk te Benthuizen, die in 1886 publiceerde: „Het kerkelijk conflict te Leiderdorp. Een woord van ernst en toelichting in verband met den strijd onzer dagen". De strijd door Ds. Wildeboer bedoeld, was de Doleantie van 1886-1887 toen een groot aantal predikanten en gemeenten de Ned. Herv. Kerk verlieten, omdat het langer gehoorzamen aan een synode die steeds „alle wind van leer" • beschermde, hen onmogelijk was geworden. Men ging onder belijdenis van eigen schuld en zonde over tot de stichting van de „Doleerende" (klagende) Nederduitsdhe Gerei Kerk. Van deze Doleantie was Ds. Wildeboer een uitgesproken tegenstander. Hij werd door de Herv. synode naar Leiderdorp gezonden om daar in een dienst voor te gaan van de gemeente, die met de synodale organisatie had gebroken. Die dienst eindigde in groot rumoer. Over dit konflikt handelt zijn boekje. Zijn mening is, dat men de Ned. Herv. Kerk niet mag verlaten. Aan het slot van zijn uiteenzetting wijst hij op Ds. Ledeboer, als een voorbeeld ter ondersteuning van zijn standpunt. Deze zou kort voor zijn dood zijn dwaling — het verlaten van de Herv. Kerk — hebben erkend.

Hierop publiceerde de onderwijzer Van Hemert, een vriend van Ds. Ledeboer, een scherp afwijzende reaktie in het blad „De Heraut". Daarop reageerde Ds. Wildeboer weer met een aantal uitspraken van personen en het citaat uit „Aan mijne gemeente", dat nu onze aandacht heeft. Deze uitspraak was hét bewijs voor zijn stelling, dat Ds. Ledeboer zijn dwaling zou hebben ingezien. Volgens hem was het „bijna onmogelijk" zich in de betekenis van de uitspraak te vergissen.

Een niet verwerkte schorsing? Hoewel Ds. Wildeboer in „De Heraut" door Dr. A. Kuyper krachtig en overtuigend werd weerlegd — daarover later nader — bleef de uitspraak van Ds. Ledeboer een geliefd citaat voor hen, die naar hun diepste overtuiging meenden, ondanks alle verval, in de Herv. Kerk te moeten blijven. Zo haalt Ir. J. van der Graaf in een opstel „Gereformeerd gezind? ", dat verscheen in de bundel „Tien keer gereformeerd" uit 1973 opnieuw déze woorden van Ledeboer aan. Het is z.i. een merkwaardige uitspraak. Hij vraagt zich af hoe deze Benthuizer predikant zijn schorsing — Ds. Ledeboer is overigens geschorst én „ontzet" — heeft verwerkt. „Ondanks alles bleef hij op de Herv. Kerk aangelegd", aldus Ir. v^d. Graaf. De uitspraak van Ledeboer dient mede om zijn conclusie, die wij voor zijn rekening laten, te onderbouwen, dat bij het schuldig staan van de kerk die schuld niet wordt opgelost door de eenheid te verbreken (blz. 72). De toon waarop Ir. v. d. Graaf over deze zaak schrijft is bepaald milder dan die van Ds. Wildeboer in de woelige dagen van de Doleantie. Wel vragen we ons in alle bescheidenheid af of de geachte verdediger van het standpunt van de Geref. Bond in de Ned. Herv. Kerk het kerkelijk standpunt van Ds. Ledeboer wel goed heeft begrepen.

Geen verloochening van naam en voorrechten der Geref. Gemeente

Een grondige kennisname van de geschriften van Ds. Ledeboer zelf en van het nog steeds gezaghebbende werk van J. H. Landwehr: L. G. C. Ledeboer in zijn leven en arbeid geschetst (Rotterdam, 1910, tweede druk) brengt ons op basis van veel feiten en citaten tot een andere visie op het kerkelijk standpunt van de Benthuizer predikant. De handhaving van de belijdenis is voor Ds. Ledeboer het beslissende punt geweest. Die band was in de Ned. Herv. Kerk losgemaakt. Daarom kon daar zijn plaats niet meer zijn, zolang-God geen wederkeer schonk tot drie, steeds door hem genoemde zaken: leer, eredienst en tuchtoefening van de kerk der Reformatie. Ook de Geref. Gemeente te Benthuizen zag hij als een wettige voortzetting daarvan: „Wij ons afscheidende verklaren te zijn en te blijven, de Gereformeerde Leer van harte toegedaan te zijn; dus komt er geene verloochening van naam of eenige voorregten der Gereformeerde Gemeente in aanmerking; verloochenen wij toch den naam, wij maken ons schuldig aan de verloochening der zaak, zoeken rust buiten God, dus ook niet bekroond wordende met den zegen van Hem .. .". Deze duidelijke uitspraak uit „Een spiegel dezes tijds...", dat in 1841 in Den Haag voor het eerst verscheen, heeft Ds. Ledeboer in zijn latere jaren niet teruggenomen. Vlak voor zijn heengaan op vijfenvijftigjarige leeftijd heeft hij tijdens een predikatie te Veenendaal op 29 juli 1863 over Jer. 10 : 17-21 zijn kerkelijk standpunt nog eens uitvoerig uiteengezet. Uit het verslag van zijn begrafenis, dat geschreven werd door zijn vriend, de Haagse onderwijzer G. de Braal, en in 1864 verscheen onder de titel „Gedachtenis of het einde eens regtvaardigen ...", weten we, dat hij in deze dienst betuigde „dat alles wat van de belijdenis onzer godvruchtige vaderen afweek eenmaal als kramerij zal worden weggeraapt". Dit getuigenis was zo overtuigend, dat velen na de preek „zich geneigd en overgeboogen betoonden, om door belijdenis tot de kerkelijke gemeenschap van ZEW. over te gaan, welke dan ook den volgende zondag te Leersum, in de provincie Utrecht, als ledematen zijn bevestigd geworden".

Eén ding is op historische gronden volkomen duidelijk: Ds. Ledeboer heeft zijn kerkelijk standpunt niet prijsgegeven, ook niet in zijn latere levensjaren. De Benthuizer predikant heeft in het citaat uit 1844 iets anders bedoeld. Dat is reeds door Dr. A. Kuyper en in zijn spoor door Ds. J. H. Landwehr onderkend. Hun benadering vraagt de volgende maal nog onze aandacht.

B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1977

De Saambinder | 8 Pagina's

Loslating van het kerkelijk standpunt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1977

De Saambinder | 8 Pagina's