Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet bij geval!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet bij geval!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zowel in onze Heidelbergse Catechismus als in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, wordt uitvoerig de leer der voorzienigheid behandeld. In beide wordt er gewezen op het feit, dat niet het „toeval" regeert, maar dat ons leven door de Heere geleid wordt. De zinsnede van onze Catechismus zal aan ons allen wel bekend zijn. We lezen in zondag 10: Vraag 27: „Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen". En in Artikel XIII van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat handelt over „Van de voorzienigheid Gods en regering aller dingen" . lezen we: „ ... Deze lering geeft ons een onuitsprekelijke troost, als wij door haar geleerd worden, dat ons niets bij geval overkomen kan, maar door de beschikking onzes goedertierene hemelse Vader, die voor ons waakt mét een Vaderlijke zorg, houdende alle schepselen onder Zijn heerschappij, alzo dat niet één haar van ons hoofd (want die zijn alle geteld), ook niet één musje op de aarde vallen kan, zonder de wil onzes Vaders ...". Deze zaken zijn het overdenken zo waard. Ook in deze tijd. Elke dag vernemen we dat nieuwe polio-gevallen in ons land worden geconstateerd. Het is begrijpelijk, dat deze grote zorg in vele harten blijven verwekken. En ook verdriet in de gezinnen, die door deze ernstige ziekte getroffen worden.

Wij belijden, dat alles ons overkomt uit de handen van „onze goedertierene hemelse Vader, Die voor ons waakt met een Vaderlijke zorg". Hoe nodig is het om juist hen, die zo zwaar beproefd zijn, deze woorden in de gedachtenis te brengen. Er kunnen juist in de nood, die. over ons komt, zoveel bange en benauwende vragen ons voorgelegd worden, dat we aan de vertwijfeling schier prijs gegeven worden. Daarom is het zo nodig, dat we in innig medeleven met de grote noden, die er bij velen zijn, juist naar deze Vaderlijke zorg verwijzen. Regeert niet de Heere over alle dingen! Kan er een haar van ons hoofd vallen, zonder de wil des Vaders? Kunnen ziekten en beproevingen ooit werkelijk met de gebodene lijdzaamheid gedragen worden, als we niet uit onze nood leren opzien tot deze heilige regering Gods! Wat kan de waarheid van het beledene in het aangehaalde artikel van onze geloofsbelijdenis een zoet doorleven in grote moeite betekenen. „Deze lering geeft, ons een onuitsprekelijke troost". Vooral als we rust mogen vinden in de beschikking van „onze goedertierene hemelse Vader". Zowel de Heidelberger als ook de Geloofsbelijdenis brengen het geloof in Gods regering ter sprake bij het kennen van God in het aangezicht van de Heere Jezus Christus. Hoe zouden we anders ooit van „een goedertierene hemelse Vader" kunnen spreken. Buiten Christus is de Heere een verterend vuur en een eeuwige gloed. Maar in Christus ontdekt Hij Zich als een genadige toevlucht en troostende schuilplaats.

Leeft in onze gemeenten het meeleven met de zwaar beproefde ouders om hen aan deze Schuilplaats te bevelen in de weg des gebeds. Door de wereld worden deze mensen koud en liefdeloos heimelijk of openlijk verwijten van zorgeloosheid gemaakt. En aan deze verwijten kan ook zoveel persoonlijke aanvechting verbonden zijn, aangaande beslissingen, die men eerder ten "aanzien van de kinderen, eerlijk heeft gemeend te moeten nemen. En deze aanvechtingen worden tevens veroorzaakt door het feit, dat bij vele anderen niet-getroffenen, nu een levenshouding zich openbaart, die doet denken aan „Sauve-quipeut = Redde wie zich redden kan, uitmondende in een heftige discussie over al of niet inenten. In deze discussie lijken eerder ingenomen standpunten zonder meer prijs gegeven te worden.

'k Wil met nadruk erop wijzen, dat over verzekeringen en inenten vanouds onder ons de opvatting voorgestaan werd, dat het gebruik van deze middelen niet met het kinderlijk betrouwen op de Heere overeenkwam, al zie ik niet voorbij aan het feit, dat de waarschuwingen van \vijlen Ds. G. H. Kersten voornamelijk betrekking hadden op de inenting tegen de pokken, die zelfs naar medisch oordeel grote gevaren met zich meebracht. Onder ons leeft nog steeds een volk, dat hun geweten geweld zou aandoen als zij over deze bezwaren zouden heenstappen. Zij kunnen, durven en willen het niet. Laten we daar eerbied voor hebben, al zouden we daar persoonlijk anders over denken. Zou de hand des Heeren dan nu verkort zijn, dat Hij niet machtig is om ons te verlossen? We weten heus wel, dat er ook zijn, die zonder de ernst en betekenis van deze zaak te overwegen, zonder in de weg van ootmoedig smeken om Gods bewaring, lichtvaardig op anderen afgaan; maar er zijn er ook, en ik vrees velen, die de veiligheid bij het geboden middel zoeken en de Heere voorbijgaan. Als we het eerste fatalistisch noemen, dan zou ik bij het laatste wel willen vragen: Hebt ge de wil des Heere beproefd?

Daarom heb ik in een eerder schrijven erop gewezen, dat er „beslissingen voor Gods aangezicht" genomen moeten worden. En als we voor Gods aangezicht mogen komen, zouden we dan niet moeten opmerken hoever ons leven van de Heere is afgeweken. Als we meer op onze knieën lagen, zouden we met veel schuld bij de Heere moeten terechtkomen. En waar in schuld onder de Heere gebogen wordt, daar blijft de Heere niet achter. Dan zouden we ook Gods beproevingen kunnen aanbidden, wetende en aanvaardende, dat de Heere recht is in al Zijn weg en werk. Dan zou de Heere ons kunnen gedenken, omdat Hij in de toom, die toch ook in deze gebeurtenissen is aan te wijzen, des ontfermens wil gedachtig zijn. Dan zou dit alles dringen tot bekering tot God.

Dit stukje is geschreven uit een diepe bewogenheid met ouders, die door de beproevende hand Gods zijn bezocht en aan wie helaas zoveel' voorbijgegaan wordt. Met sommigen van hen heb ik gesproken en zij lijden onder hun leed.

Daarom, beproefden, laat uw hoop op God zijn, Die ten laatste niet zal beschamen. Leg uw smart de Heere voor en weet dat Hij hulp en uitkomst kan schenken. En hoe ook geslingerd, lezers, de Heere leert ons, dat zij niet beschaamd worden, die zich voor God verootmoedigd hebben en wisten van de hand onzes Gods, die ten goede is over allen, die Hem zoeken. Met dat volk mochten we ons innig verbonden weten, 'k Wil daarmee over niemands consiëntie heersen. Integendeel. Ook dat hebben we van Ds. G. H. Kersten geleerd. Hoe krachtig hij zich tegen verzekeren keerde en deze afwees, toch Uet hij in deze zaken ruimte voor de vrijheid van de consciëntie. Ten bewijze daarvan leg ik u voor, wat hij schreef in een rede voor de S.G.P., getiteld: „Van zware strijd".

„Laat ons de strijd niet vertroebelen door over elkanders consciëntie te gaan heersen. Voorwaar we zouden verder gaan dan onze bevoegdheid strekt; verder dan de kerk zelfs gaat en gaan mag. De kerk treedt, gelijk Calvijn ons onderwees, alleen lerend op in consciëntie-gevallen. Dan zou de gedragslijn van een politieke partij niet tot het politieke leven beperkt blijven. Overdenke een ieder rustig wat in deze de weg zij, die we hebben te kiezen en schenke God ons saam een weinig geloof om in kinderlijk betrouwen op Hem ons in Zijn hand te geven. Maar het zij toch uit ons midden uitgebannen het heersen over elkanders geweten, en de zucht naar censure die zelfs de kerk niet toepast".

Laten we dat nog eens onderstrepen: „Overdenke een ieder rustig wat in deze de weg zij, die we hebben te kiezen", maar laat, en dat herhaal ik met nadruk, ook in deze uit ons midden gebannen zijn het heersen over elkanders geweten". En bovenal geve de Heere ons samen een weinig geloof om in kinderlijk betrouwen op Hem ons in Zijn hand te geven; wetende dat „alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen". We ^weten, dat de oefening van geloof een genadige gave Gods is; hoe dikwijls zijn ook Gods kinderen niet in grote strijd, en niet alleen maar ten aanzien van deze zaken, die toch slechts in dadelijk geloof in Gods handen kunnen gelaten en gegeven worden. Ook hierin zal het dikwijls maar zijn in het leven: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp. Vandaag vrijmoedigheid tot de Heere, morgen in zware aanvechting; en het duurt soms geen dag. Maar laten we dan met al deze ook innerlijke nood, een plaats aan Zijn voeten zoeken en hij Hem alleen onderwijs.

Heer', wijs mij toch Uwe wegen.
Die. Gij wilt, dat ik zal gaan
Tot dezelve maak genegen.
Mij en doe mij die verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

Niet bij geval!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1978

De Saambinder | 8 Pagina's