Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT ANDERE BLADEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT ANDERE BLADEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze Geref. Gemeenten zingen de psalmberijming van 1773, behalve nog enl< eie gemeenten in Zeeland die zingen uit de berijming van Datheen. De berijming van 1773 is samengesteld uit psalmen die berijmt zijn door een groep Amsterdamse dichters, verenigd onder de zinspreuk „Laus Deo, Salus Populo" (tot eer van God, tot heil van het volk.

Verder zijn er psalmen overgenomen uit het psalmboek van Hendrik Ghijsen. Tenslotte werden verder nog psalmen overgenomen van Johannes Eusebius Voet en wel de psalmen:

16, 25, 68, 72, 84, 86, 116, 118 en 119. Omdat het 28 september jl. tweehonderd jaar geleden is dat Joannes Eusebius Voet overleden is, heeft in „De Wekker" van jl. oktober L. Strengholt twee artikelen hierover geschreven, ter nagedachtenis van Voet, waarvan weinig bekend is. Enkele gedeelten uit deze arti­

kelen neem ik hieronder over.

d.G.

Op 28 september jl. was het tweehonderd jaar geleden dat Joannes Eusebius Voet overleed. Ik heb niet de indruk, dat dit feit ruime

aandacht ontvangt in kerkelijk/cultureel Nederland.

Joannes Eusebius Voet was medicus, hij was getrouwd en vader van veertien kinderen, en hij was enige malen heel ernstig ziek, zodat voor zijn leven werd gevreesd en hijzelf, pelovi< ? , christen, ervoer dat Christus' troost ook in de uiterste nood een werkelijk houvast vormt. Voet was afkomstig uit Dordrecht, maar zijn ouders waren Overijsselaars. Hii ging oo twintigjarige leeftijd in Leiden mediciinen studeren. Twee jaar later, in 1725, promoveerde hij er. Zijn werk vond hij in Den Haag, waar hii het grootste deel van zijn leven heeft pewoond. In zijn poëzie zinspeelt hij ergens op het sterven van een van zijn zoons. Er is niet veel fanatsie voor nodig om te beseffen wat zoiets voor een gevoelige man betekend moet hebben. Voor ons is, bij een terugblik op Voet in kort bestek, van belang het feit, dat hii zich omstreeks het midden van de achttiende eeuw (1750) deed kennen als dichter van stichtelijke poëzie. Sommige bundels beleefden zelfs herdrukken, en ook het getuigenis van vele van zijn tijdgenoten laat zien, dat hij een zekere faam genoot als dichter. Voor de meesten onzer is Voets poëzie ongenietbaar geworden. De taal is verouderd, vorm en stiil zijn ver van ons vandaan komen te staan. Toch wordt men als men zich ermee vertrouwd maakt niet zelden getroffen door pakkende versregels. Zo in een Kruiszang, over de lüdende Christus:

Dit klinkt als een echo van Revius' beroemde „En 't zijn de Joden niet", waarin we immens ook die zelfbeschuldiging te horen krijgen van de christen die in gedachten op Golgotha verwijlt: „Ik ben 't, o Heer, ik ben 't, die U dit heb gedaan". Voet heeft dat op zijn eigen wijze onder woorden gebracht.

Maar Voet trad niet alleen als dichter naar buiten. Hij heeft, met name in de laatste jaren van zijn leven, allerlei stichtelijke tractaten geschreven. Daarin toont hij zich'een man die diep heeft nagedacht over allerlei theologische zaken. Maar hij deed dat als practisch mens, niet in het afgetrokkene. In die geschriftjes proeft men zijn verlangen om zijn medechristenen, in het bijzonder de „bekommerden" onder hen, een hart onder de riem te steken. Hij laat zich kennen als de christen-arts, die in de loop van zijn leven met alle mogelijke nood, geestelijke zowel als lichamelijke, te maken heeft gehad. Wie die oude boekjes aandachtig leest, hoort er een bewogen mens in spreken, vervuld van oprechte zorg en liefde voor zijn medemensen en diep overtuigd van de ruimte van Gods vergeving.

Er valt nog iets anders op in die tractaatjes. De auteur mag dan een man zijn uit de veelgesmade pruikentijd — de periode van de rationalistische verlichting —, de essentie van zijn geloofsopvattingen is puur reformatorisch. Telkens stuiten we op de kerk van het Evangelie: de diepe schuld van de mens tegenover God, het onvermogen van de mens om met God in het reine te komen, de verlossing uit louter genade door de verzoening die Christus heeft bewerkstelligd, het geloof als de enige weg om zich die verzoening toe te eigenen, de onver­

Dit klinkt als een echo van Revius' beroemde „En 't zijn de Joden niet", waarin we immens ook die zelfbeschuldiging te horen krijgen van de christen die in gedachten op Golgotha verwijlt: „Ik ben 't, o Heer, ik ben 't, die U dit heb gedaan". Voet heeft dat op zijn eigen wijze onder woorden gebracht.

Maar Voet trad niet alleen als dichter naar buiten. Hij heeft, met name in de laatste jaren van zijn leven, allerlei stichtelijke tractaten geschreven. Daarin toont hij zich'een man die diep heeft nagedacht over allerlei theologische zaken. Maar hij deed dat als practisch mens, niet in het afgetrokkene. In die geschriftjes proeft men zijn verlangen om zijn medechristenen, in het bijzonder de „bekommerden" onder hen, een hart onder de riem te steken. Hij laat zich kennen als de christen-arts, die in de loop van zijn leven met alle mogelijke nood, geestelijke zowel als lichamelijke, te maken heeft gehad. Wie die oude boekjes aandachtig leest, hoort er een bewogen mens in spreken, vervuld van oprechte zorg en liefde voor zijn medemensen en diep overtuigd van de ruimte van Gods vergeving.

Er valt nog iets anders op in die tractaatjes. De auteur mag dan een man zijn uit de veelgesmade pruikentijd — de periode van de rationalistische verlichting —, de essentie van zijn geloofsopvattingen is puur reformatorisch. Telkens stuiten we op de kerk van het Evangelie: de diepe schuld van de mens tegenover God, het onvermogen van de mens om met God in het reine te komen, de verlossing uit louter genade door de verzoening die Christus heeft bewerkstelligd, het geloof als de enige weg om zich die verzoening toe te eigenen, de onver­ dienstelijkheid van de goede werken, maar evenzeer de noodzakelijkheid ervan als werken der dankbaarheid: zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien. Alles in Christus en door de Heilige Geest, maar daarom niet minder reëel als werkelijke levensvernieuwing van de mens die zich aan Christus gewonnen geeft: geloof en heiligmaking zijn onlosmakelijk verbonden.

Aan het einde van zijn twee artikelen schrijft Strengholt over de woorden: „Het pad der deugd".

Van Voet was ook de in 1773 gekozen berijming van Psalm 1 afkomstig. Het is een berijming die bij uitstek het odium van achttiendeeeuwsheid draagt voor het bewustzijn van twintigste-eeuwse christenen. „Met vaste gang het pad der deugd betreden" — menigmaal is door critici de staf gebroken over deze woorden, die het kenmerk van de optimistische Aufklarungstijd zouden dragen. Het pad der deugd — herinnerde dat niet aan remonstrantisme? Klonk dat niet, alsof de mens zich door zijn eigen braafheid de hemel waardig kon maken? Voor de meeste mensen op het „erf" van de reformatie in Nederland is dat een - uitgemaakte zaak. Als ik het wel heb is juist ook Psalm 1 dikwijls aangehaald om de ondeugdelijkheid van de bundel van 1773 te demonstreren. In heel wat geschriften over Psalmberijming uit de achter ons liggende decennia worden die woorden „het pad der deugd" (men vindt ze ook in andere psalmen in de berijming van 1773) geciteerd om aan te tonen hoe weinig echt-reformatorisch „1773" hier en daar wel is..

Niettemin geloof ik, dat men zich hier dóór de schijn laat misleiden. Ik moet aannemen, dat al die kritische commentatoren van „het pad der deugd" er nooit toe gekomen zijn die woorden te plaatsen in de context van Voets gehele werk. En toch is dat natuurlijk een vereiste, wil men tenminste de woorden niet op de klank af, of in een later ontwikkelde betekenis of „kleur", maar naar de intentie van de auteur verstaan. Welnu, wie zich vertrouwd maakt met Voets gedichten en met zijn stichtelijke tractaatjes, kan er niet om heen: gegeven Voets zuiver reformatorische geloofswereld kan deze psalmberijmer met „het pad der deugd" niets anders bedoelen dan wat in de reformatie „de weg der heiUgmaking" genoemd wordt. Voets werk laat er verder géén twijfel over bestaan: voor hem is de heiligmaking een gave van God in Christus. Hij citeert zelf, over geloof en heiligmaking sprekend, Jezus' woord over de wijnstok en de ranken, en de vruchten die er komen als de rank in de wijnstok blijft. Met „het pad der deugd" van Voet zitten we dus, zijn intentie in aanmerking genomen, niet op het verkeerde spoor. Integendeel: men dient het, binnen het geheel van Voets werk, zuiver bijbels te verstaan. Dat wij sinds de achttiende eeuw kopschuw zouden worden voor het woord „deugd" kon Voet niet voorzien. Voor hem is het woord de aanduiding voor een gave van de Heilige Geest, liever: een term die alle vruchten van de Geest omvat. Vruchten die de rank ook niet aan zichzelf te danken heeft; maar die toch werkelijk vruchten aan de rank zijn.

Misschien mag deze poging tot rechtzetting toch zoiets zijn als een bescheiden eerbetoon aan de man wiens tweehonderdste sterfjaar voor het overige onopgemerkt voorbij lijkt te zullen gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

UIT ANDERE BLADEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1978

De Saambinder | 8 Pagina's