Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de doopvont

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de doopvont

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. W. Balke schrijft over de Middeleeuwse doopleer en dooppraktijk. Er komen aparte doophuizen met een doopbassin, maar deze veranderen later in een doopvont. De oorspronkelijke aparte dooptijden van Pasen en Pinksteren worden verruimd. De ceremoniën van de volwassendoop worden overgedragen op de kinderdoop. Maar de kleine kinderen kunnen niet spreken, en daarom treden de geestelijke ouders (de peters en meters) op, die in naam van het kind spreken en handelen. Ze doen in naam van het kind belijdenis, zweren de zonden af en zo laten deze peten de genade van het sacrament, de wedergeboorte en de goddelijke barmhartigheid, het kind deelachtig worden. Ook kwamen er bij de doop steeds meer uiterlijke handelingen. Voortbouwend op de theologie van Augustinus werd de doopleer veranderd en gesystematiseerd. De kerk werd door de bediening van de uiterlijke doop de uitdeler van de genade (gratia infusa). Door de doop worden alle zonden, ook de schuld van de zonde gedelgd. Het gedoopte kind krijgt ook een nieuwe kracht om deugdzaam te leven, en de overige sacramenten moeten deze ingestorte genade in stand houden en versterken. Het Woord was geheel verdwenen achter het sacrament, de kracht was nu geheel gekomen in de uiterlijke tekenen van de doophandeling.

De Reformatoren zochten ook aansluiting bij Augustinus, maar dan als het sacrament als een zichtbaar Woord, waarin zij de beloften van God zagen aangaande de vergeving der zonden. Toch hebben de Reformatoren de roomse doop niet verworpen en er werd niet overgedpopt. Men veroordeelde wel alle bijgelovigheden van de roomse kerk die men bij de doop gevoegd had. Maar de doop zelf bleef men zien als ingesteld door Christus en nog gedaan in de naam van een Drieënig God. De doop in de roomse kerk is niet ontvangen van de roomse afgodendienaars, maar van de Drieënige God, zo spraken de Reformatoren. Deze opvatting handhaven we nog steeds. Iemand die uit de roomse kerk overkomt, wordt dan ook niet overgedoopt.

De doop bij Luther, daarover schrijft Drs. K. Exalto. Luthers inzicht over de doop staat geheel in een nauwe relatie met geheel zijn geestelijke en theologische ontwikkeling. In 1519 schreef Luther over de doop een tractaat. In 1520 geeft hij een vrij uitvoerige uiteenzetting in zijn beroemde boek: Over de babylonische gevangenschap van de kerk. In 1529 heeft Luther in zijn Grote Catechismus zijn doopleer afgegrensd niet alleen tegen Rome, maar ook tegen de Wederdopers. De leer van Rome dat de sacramentsfófcenen genade schenken uit eigen kracht en de schuld van de erfzonde en de erfzonde wegnemen en een ingestorte genadekracht geven (Gratia infusa), wees Luther af De betekenis van de doop ligt in het Woord Gods, en het evangelie en in de belofte Gods.

Tegen de Wederdopers (de spiritualisten, de nieuwlichters) stelde Luther dat de Heere genade Werkt door het gebruik van de genademiddelen. Wie het sacrament afwijst, moet ook de prediking afwijzen, want die is een uiterlijke mondelinge prediking. Wanneer de spiritualisten zeggen dat alleen het geloof behoudt, dan zegt Luther: Ja. Maar wanneer zij zeggen: De uiterlijke dingen doen er niet toe, dan zegt Luther: De uiterlijke dingen doen er wel toe, want daardoor werkt God de genade en de uiterlijke middelen steunen op Gods ei­ gen inzettingen. Daaronder valt ook de kinderdoop, en de Heere heeft op de praktijk van de kinderdoop het merk van Zijn goedkeuring gezet door de gedoopte kinderen Zijn Geest en genade te schenken. Niet alle kinderen, maar toch vele kinderen en daarom is de doop Gode welgevallig. God heeft de doop zelf ingesteld en daarom moet men de doop hoogachten.

In de doop, aldus Luther, wordt bij het water Gods Woord en gebod gelegd. „Aan de doop verbindt God Zijn eigen Naam en Hij legt er Zijn eigen kracht in" en „de kracht, werking, het nut en het doel van de doop is dat de mens behouden wordt". Maar om profijt te hebben van de doop is geloof nodig en „ieder christen heeft zijn leven lang er voor nodig om de doop te leren kennen en ermee om te gaan, want hij is er altijd mee bezig om vast te geloven wat de doop belooft en geeft: overwinning van duivel en dood, vergeving der zonde, Gods genade, de gehele Christus en de Heilige Geest rnet al Zijn gaven".

Maar de Wederdopers hebben Luther ook gezegd: Bij de doop kunnen de kinderen de belofte Gods niet begrijpen en ook niet aan het geëiste geloof voldoen, en daarom worden de kinderen tevergeefs gedoopt. Luther heeft daarop geantwoord: dat het geloof van hen die de kinderen ten doop aanbieden de kleine kinderen te hulp komt. Het geloof en het gebed kan het kind ook een ingestort geloof schenken. En zijn volwassenen dan geschikter om het Woord Gods te ontvangen? Zijn zij niet minder geschikt dan de kinderen.

Er is over „het plaatsvervangend geloof' van degenen die bij de doop aanwezig zijn in verhouding tot het eigen geloof in de dopeling altijd veel te doen geweest. Exalto meent dat er veel mistekening van de feiten is geweest. Het „plaatsvervangend geloof' moet gezien worden als een helpende functie naast het eigen geloof dat Luther in de dopeling stelde. Verder heeft Luther nergens gewaagd dit kindergeloof, dat hij veronderstelt, in haar aard en werkzaamheid nader te omschrijven.

Luther heeft tegen Rome en de Wederdopers Gods Woord en de beloften weer centraal gesteld, ook in zijn doopleer. De Zwitserse hervormers hebben op het werk van Luther kunnen voortbouwen en zij hebben dit ook gedaan.

Prof W. van 't Spijker schrijft over: De leer van de doop bij Zwingli, Bullinger en Bucer. Zwingli stelde duidelijk dat alleen God in Christus de zonden kan vergeven. God geneest de ziel. De tekenen van de sacramenten hebben niet de kracht om het geweten te reinigen. Ook het water in de doop niet. Hierom wijst Zwingli de roomse, de lutherse en de doperse beschouwing af. Het geloof ontstaat niet door uiterlijke dingen, maar alleen door God, Die ons trekt, alleen door de doop des Geestes. Zwingli wees daarom ook af het lutherse standpunt dat door het Woord het sacrament' van de doop een zeker geloof in de dopeling verwekte. Ook tegen de Wederdopers stelt hij dat het geloof niet door iets uiterlijks wordt bevestigd. Ongetwijfeld is Zwingli hier te ver gegaan door het sacrament zo te verobjectiseren, dat hij het sacrament omschrijft als een daad van de gelovigen, een daad van belijden, eenr" teken waardoor men verplicht wordt God te dienen.

Maar dan komt er een belangrijke beslissing in de geschiedenis van de gereformeerde doopsleer, als dan de Wederdopers Zwingli vragen: Welke betekenis heeft dan de kinderdoop, want kinderen kunnen nog niet geloven? Zwingli moet hierop een antwoord geven. En hij doet nu voor de kinderdoop het beroep op de besnijdenis in het Oude Testament en het Verbond dat de Heere met Abraham en zijn zaad oprichtte. En verder stelt hij: „Het is niet een kwestie van onze plicht, maar van de begenadigde en trekkende God, wanneer wij ons vertrouwen op Hem stellen".

Verbond en verkiezing zijn nu de zaken geworden die in de gereformeerde opvatting over de doop een centrale plaats zullen krijgen. Wat het verschil betreft tussen volwassen- en de kinderdoop, daarover stelde Zwingli nu: Als een volwassene gedoopt wordt, gaat het geloof aan de doop vooraf In het geval van de kinderdoop gaat belofte vooraf Door de goddelijke belofte wordt het kind onder de leden van de kerk gerekend.

Bullinger, de opvolger van Zwingli, gaat geheel in dit spoor door, maar doet het nog duidelijker, zodat in de gereformeerde traditie nu de kinderdoop bij voorbaat vastgelegd wordt. Kwam Zwingli van de leer van de kinderdoop tot de besnijdenis en tot het verbond, Bullinger komt omgekeerd van het verbond via de besnijdenis tot de kinderdoop. Zo komt er nu ook een eenheid tussen Zurich en Geneve, tussen Bullinger en Calvijn in de Overeenkomst van Zurich (1549) en in de Consensus Tigurinus (1549). Er ontstond een eenheid van het gereformeerd protestantisme in Zwitserland die ook voor het gehele gereformeerde protestantisme, waar ook, van grote betekenis is geworden.

de G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1983

De Saambinder | 8 Pagina's

Rondom de doopvont

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1983

De Saambinder | 8 Pagina's