Het werk Gods

MEDITATIE

Aanmerkt het werk Gods, want wie kan recht , maken, dat Hij krom gemaakt heeft? Prediker? : 13.

Deze woorden zijn door de Heere bij monde van de Prediker geschreven. Aanmerkt het werk Gods in het leven van de mens, d.w.z. dat in alles wat de mens in het leven overkomt de regerende hand God zich openbaart. Dat werk wat voor de mens veelal krom schijnt, doch recht is. Hij die recht is, is ook recht in al Zijn weg en werk.

Wat dan deze woorden betekenen? Wil^at zeggen dat God iets doet wat krom, verkeerd is? Nee, maar wat voor ons mensen krom schijnt. En wat is dat dan? Wel lees hetgeen de Prediker verklarender wijze zegt in vers 15. Dit alles heb ik gezien in de dagen mijner ijdelheid, dat is in de korte vergankelijke tijd mijns levens. Daar is een rechtvaardige, wie is er rechtvaardig? Niemand van nature. Rom. 3: daar is niemand rechtvaardig ook niet tot één toe. Door onze val zijn wij het beeld Gods verloren.

Maar hiermee wordt bedoeld iemand die de gerechtigheid van Christus wordt toegerekend en geschonken, die door wederbarende genade met God in een recht verzoende betrekking is gesteld. (In hoever de zondaar daar zelfde kennis van geschonken is, is onderscheiden). Maar daar wordt hier niet van gesproken. Daar is een rechtvaardige die omkomt, die in druk en tegenheden daarheen gaat of die soms vroeg sterft, terwijl vrolijkheid is beloofd voor de oprechten van hart en langheid der dagen hun wordt toegezegd. Daarentegen zegt de Prediker is er een goddeloze die in boosheid zijn dagen verlengt, die soms in voorspoed door het leven gaat of ook soms oud wordt.

Denk aan Abel, hij was een rechtvaardige en kwam om en de goddeloze Kaïn verlengde in boosheid, zijn dagen. Dit schijnt voor de mens krom, ook de Prediker heeft daar in zijn leven mee geworsteld. Ook van Asaf lezen wij dit in Ps. 73: hij was nijdig op God, ziende der goddelozen voorspoed en zijn "bestraffing was er elke morgen. Zou God het weten? Zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste?

Daarom, uit eigen ervaring wetende wat er in het hart van de mens leeft, zegt de Prediker: aanmerkt het werk Gods, want wie kan recht maken, dat hij krom gemaakt heeft? Als het voor een mens krom schijnt, maar het is recht, dan betwist de mens God in Zijn doen, want als de rechtvaardige in druk zijn weg bewandelt heeft de Heere daar een wijs en heilig doel mee. Dat is tot loutering. Hij kastijdt hen tot hun nut opdat zij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Als de kastijding tegenwoordig is, schijnt het geen zaak van vreugde te zijn maar van droefheid, doch daarna werpt het van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid, namelijk degene die door dezelve geoefend worden. En sterven zij vroeg? Dan geldt jong gestorven, vroeg bij God, dat is der vromen zaligst lot. Maar voor onze natuur is dat krom, dan komen de waaroms in ons hart op. Hoe komt dat? Wel, we zijn het met de Heere niet meer eens, sinds wij van God zijn afgevallen, wij kunnen Hem geen God laten. Hem niet laten regeren.

Al is de Heere niet de werker van enig kwaad, verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht, evenwel naar Zijn eeuwige raad regeert Hij alles. Daarop ziende zegt Amos: is er een kwaad in de stad wat de Heere niet doet? Al hetgeen in het leven de mens overkomt is vervulling van Gods eeuwige Raad, en wie zal Zijn hand kunnen afslaan of zeggen wat doet Gij? De Heere is souverein, en doet de mens dit toch (en dat doen wij) dan is dat een aanranden van Zijn Majesteit en eer, dat zal en kan God niet ongestraft laten of Hij zou ons de zonden moeten vergeven. O, dat we zondaar gemaakt mochten worden voor Zijn Aangezicht, de zonden leerden belijden en laten opdat ons barmhartigheid geschiede.

Dat is ook Gods werk, naar'Zijn welbehagen, om van nature kromme zondaren recht te maken en dat op grond van recht. In en door Hem Die daartoe Zich gebogen heeft, ofschoon recht zijnde en blijvende naar Zijn Godheid en mensheid, maar Die gebogen heeft onder het recht Gods, ja daaraan voldoening gegeven heeft opdat Hij verzoening door voldoening zou aanbrengen en zondaren op grond van recht zouden verlost worden. O, die leren buigen voor God, worden krom en leren al maar krommer te zijn naarmate God door Zijn Geest hen ontdekt; zij sterven om het leven in Hem te vinden. Die Zich daartoe overgaf Paulus zegt in 2 Cor. 4:11: „Want wij die leven worden altijd in de dood overgegeven om Jezus' wil, opdat het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou worden geopenbaard".

Hoe krom schijnt veelal de weg die God houdt voor Zijn volk in het zaligen van zondaren. Doch het is een rechte weg, het is Gods werk de heilgeheimen van zaligheid te leren en bekend te maken. Hij doet het zo, dat het uitloopt op Zijn eer en hun zaligheid.

En ofschoon zij het menigmaal niet kunnen bezien en geloven dat het Gods werk is, als 't geloof geoefend mag worden, is het: mijn weg is een cirkel van louter genade. Dan heeft de Heere het nog nooit verkeerd ge­ daan, dan willen zij ook niets afhebben van de weg met hen gehouden, daarvan zegt Asaf in Ps. 73 omdat hij in de schuld gekomen en een groot beest voor God geworden was: Gij hebt mijn rechterhand gevat. Gij zult mij leiden naar Uw raad en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Aanmerkt het werk Gods: kennen wij het bukken voor God? Het aan Zijn zijde vallen door genade? Als wij elkander zouden vragen, kennen wij het God betwisten in Zijn doen? Dat kennen wij allen, want dat is onze verdorven Gode vijandige natuur eigen. O, zie wat de Heere vermag om van vijanden vrienden te maken, die wel in zichzelf verdorven en gans verwerpelijk zijn en blijven, maar die van Gods werk in hun ziel niet vreemd blijven, die de werken Gods leren goedkeuren, aanbidden en bewonderen.

Aanmerkt het werk Gods; daar valt niet af en toe te doen. Vandaar dat hierin een vermaning ligt voor een ieder, rechtvaardig of goddeloos om niet wijzer te zijn dan God, om hoger te zien dan de omstandigheden en mensen, want de Heere regeert, en dat zo, dat geen mus van het dak valt en geen haar van ons hoofd zonder Zijn heilige wil. Dat het de Hand des Heeren is die alle dingen doet. Daarom vermaant de Prediker, lees vers 16-18, niet in goddeloosheid te leven en niet rechtvaardiger en wijzer te zijn dan God.

En wie dat ontgaat? Wie de Heere mag laten regeren! Lees vers 18b: Want die God vreest ontgaat dat al, d.w.z. die in de vreze Gods leeft (wat genade bij genade is) die heeft geen harde gedachten van de Heere, diens ziel wordt niet gekweld met alle ijdele vragen, die mag zich op God verlaten. Wij zijn krom en de Heere is recht, o, dat de Heere het ons leren mocht, opdat wij onszelf leerden verfoeien en Hem recht en gerechtigheid leerden toekennen.

Hij doet buigen alle krachten. O eeu wig God zeer sterk, wie is U gelijk te achten.

De Heere kan wat wij nooit meer kunnen en willen. Hij doe ons tot Hem de toevlucht nemen. Die alleen waardig is gezocht, gediend en gevreesd te worden. Aanmerkt het werk Gods, Die Zijn volk door lijden heiligt en door de strijd voert naar de overwinning.

Daarop ziendë~sprak Paulus in Rom. 8 : 18: Want ik houd het daarvoor dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden.

De Heere zal het voor Zijn kerk voleinden, het geldt voor hen wat de dichter zong in Psalm 138:4:

Gij zult mijn kruis eindigen hier, Want goedertier, Zijt Gij gestadig. Het werk Uwer handen zult Gij, Volvoeren vrij, O Heer genadig.

Yerseke.

Ds. Chr. van der Poel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen