Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gegronde reden tot de lof des Heeren (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gegronde reden tot de lof des Heeren (2)

10 minuten leestijd

"Want Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en Uw waarheid tol aan de bovenste wolken". Psalm 108 : 5.

O, die goedertierenheid en die Waarheid Gods! Zij zijn oneindig, en daarom nooit naar waarde uit te roepen. Ja, wat is het wonderlijk in het leven van Gods gunstgenoten, wanneer hun hart en mond er eens mee vervuld mag worden, hoe meer zij er dan van zeggen, hoe meer zij gewaar worden, dat zij er zo weinig van zeggen kunnen. Die goedertierenheid Gods in Christus Jezus geopenbaard, is beter dan dit tijdelijk leven. En die waarheid:

"Houdt haar kracht
Tot in het laatste nageslacht".

Gods volk mag bekampt worden, soms onder grote verlatingen moeten zuchten, vanwege hun zonden en afwijkingen; zij zullen toch vanwege Gods trouw, vrezende komen tot de Heere en tot Zijne goedheid.

Ja wat er ook plaats heeft in hun leven, Gods goedertierenheden zullen nimmer van hen worden weggenomen. "Ik de Heere wordt niet veranderd, en daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd."

De vijand zal het niet winnen, al komen er tijden dat Gods kind zegt: "Zal dan de Heere in eeuwigheid verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht? Ps. 77 : 8-9. God is een Waarmaker van Zijn beloften, maar de wegen die er toe leiden, zijn vaak tegen vlees en bloed.

God zet het mes wel eens op de beloften gelijk bij Abraham, de vader der gelovigen. En Hizkia kwam tot aan de poorten des doods, zodat hij zeide: "Ik zal de Heere niet meer zien, de Heere in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld", Jesaja 38 : 1 1. Ja, God beproeft Zijn volk, en laat soms de satan toe om hen te plagen en te benauwen, maar opdat Zijn eer zal klimmen uit het stof. O, 't is opdat Hij zich des te heerlijker in de majesteit van Zijn volmaaktheden aan hen zal openbaren in het aangezicht van Jezus Christus, tot lof van Zijn Naam, en dat zij voor de volken en de natiën Zijn lof zullen verkondigen.

En dat zullen zij alleen maar kunnen, wanneer hun hart met die goedertierenheid en waarheid vervuld is. Het is een grote genade om die volmaaktheden Gods te mogen kennen; de wereld heeft er geen besef van. Zij worden er niet toe verwaardigd.

O die soevereiniteit Gods! Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar 't is alles des ontfermende Gods. Er was, en er is, en er zal toch nooit iets in dat volk van God zijn, gelijk zij daar verloren liggen in Adam, dat ooit betrekking op God heeft. God had hen rechtvaardig kunnen laten liggen, en niet anders dan Zijn gerechtigheid in hen kunnen verheerlijken. Maar nu wordt hier in de tijd hun hart vervuld met de goedertierenheden Gods. O, die oneindige rijkdom van Gods genade in Christus Jezus, Die door lijden en sterven aan Gods gerechtigheid genoeg deed, om de weg te banen dat Gods goedertierenheden hun geschonken konden worden, en zij daarin zouden wegzinken, als aan hun bewezen, als de ellendigste en rampzaligste der mensenkinderen. Soms hebben zij geen woorden meer, maar zijn zij niet anders dan tranen om Gods goedertierenheden te verheffen. O, God haalde hen op uit de afgronden der aarde, uit de diepten der hel en der zonde, om hen te kronen met goedertierenheid en barmhartigheden, en dat alles met behoud en tot verheerlijking van Gods gerechtigheid en heiligheid.

Zij leerden zichzelf kennen als leugen en bedrog. Zij zijn immers uit de vader de duivel, die een leugenaar was van den beginne. Maar God kwam hen waar te maken, toen zij door Gods Geest werden overtuigd en ontdekt.

" 'k Bekende aan U o Heer; oprecht mijn zonden,
'k Verborg geen kwaad dat in mij werd gevonden."

De God der Waarheid komt in hun hart, de Waarheid maakt hen vrij, en de Heere Jezus zegt: "En Ik heilige Mijzelve voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in Waarheid. O, hoe zou het anders kunnen, dan dat zij zichzelf in de God der Waarheid verblijden en verheugen!

De goedertierenheden Gods mogen zij ook zien en opmerken in al de gangen van hun leven, alsook van Gods Kerk hier op aarde. Zij mogen de zekerheid Zijner waarheid aanschouwen.

De Vader vervulde Zijn waarheid, Zijn beloften aan de Zoon gedaan in de Raad des Vredes. „Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken".

Maar ook in hun leven is de Waarheid tot in de bovenste wolken. Zij hebben wel eens getwijfeld, door het ongeloof overmand, maar als God aan het woord komt in het leven, moet alle twijfel vallen en.het ongeloof op de vlucht. Als Christus opstaat uit de doden, dan wordt de steen afgewenteld, en de wachters worden als doden en vluchten naar de stad.

En dan, ja dan zien zij niet anders meer dan goedertierenheid en waarheid. Dan is alles waarheid, waar zij in moedeloze tijden een vraagteken plaatsten. Maar dan is er ook geen bekommering meer voor de toekomst. En door welke smartelijke wegen zij uit- en inwendig, moesten, hoe tegenstrijdig voor hun verstand, nu mogen zij zeggen, belijden en roemen: Alle paden des Heeren zijn goedertierenheid en waarheid. O neen, nu willen zij niets meer van de weg afhebben. Nu zeggen zij niet meer: "Al deze dingen zijn tegen mij". Neen, nu verwonderen zij zich over de oneindige liefde Gods; over de wijsheid Gods, om langs zulke wegen zich aan hun hart te verklaren.

O, dat roemen in God, en dat prijzen van God, dat is hun leven; dat is hun blijdschap. Zelf op de achtergrond en God op de voorgrond. Nu is voor een ogenblik dat eigen "ik" eens opzij, want o dat heeft hun leven al wat vergald en oorzaak geweest, dat zij als een stomme over de wereld moesten gaan, en op de gezelschappen van Gods volk moesten zwijgen, ja, ook zelfs in hun eigen huis. Maar nu triumfeert de genade, en dan zijn al de wangestalten weg. Zalige ogenblikken, kostelijke momenten, wanneer wij de gestalte van de dichter mogen hebben. De wereld ziet Gods volk aan als zwartgallig, en de oppervlakkige godsdienst, als een volk dat altijd maar zucht, en in de put zit. Zeker, Gods kinderen zijn veel in strijd vanwege des vijands onderdrukking, en omdat de zonde van hun eigen hart en de kracht der verdorvenheid zich zo gedurig openbaart. Maar toch, er zijn andere tijden. Het leven van Gods kinderen is afwisselend. Dat bemerken wij zelfs in deze Psalm. Eerst hebben zij de lof van Gods goedertierenheid ervaren en verbreid, en dan in het einde weer een gebed om hulp. Zo zal het ook blijven, maar bedenk dan ook, dat het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid is. God zorgt ervoor, dat Zijn volk bekommerd blijft tot aan het einde toe. O, ik hoop dat gij het verstaan moogt, door de verlichting des Geestes. Maar ook hier geldt het weer: "Wie het vatten kan, vatte het."

Arm zijt gij, o mens, die geen kennis en geen ervaring hebt van de betoningen van Gods goedertierenheid, en van de bewijzen Zijner Waarheid. Dat gij uw diepe armoede, en naamloze ellende toch recht leerdet kennen. Het gemis daarvan zal in de ure des doods niet alleen voor u diep rampzalig zijn, maar zelfs hier in dit leven is het zo droevig, om geen kennis van God te hebben en aan Hem geen deel te hebben.

David sprak in Ps. 5 9 : 1 8 van "de God mijner goedertierenheid". O, al moest hij dan zwerven over de wereld, hij had God tot zijn deel, en God was Zijn woord aan hem kwijt. God opene uw blinde zielsogen, mijn arme onbekeerde medereiziger, eer het voor eeuwig te laat is.

In de kennis van de Enige en Waarachtige, van Jezus Christus, is het eeuwige leven. Vergenoeging en blijdschap reeds hier in de tijd, en volkomen vervulling straks in de dag der eeuwigheid.

Volk des Heeren, uw weg is niet altijd op rozen, en over de bergen. Neen 't gaat vaak door de diepte. Ik zal het niet verder uitbreiden, maar o volk, uw Borg ging ook door lijden tot de heerlijkheid. In de grootste nood en dood, in de diepe wateren van Gods verbolgenheid heeft Hij Gods goedertierenheid geroemd. "Er is een tijd des welbehagen?, o God, door de grootheid Uwer goedertierenheid; Verhoor mij, o Heere, want Uw goedertierenheid is goed". Ps. 6 9 : 14, 17.

En in Ps. 40 wordt Christus sprekende ingevoerd, als de gewillige Knecht des Vaders, daar horen wij Hem zingen:

"Mijn hart verbergt nooit Uw gerechtigheid
Uw Waarheid doe Ik horen."

O, dat wij de voetstappen van die Borg mochten drukken. Hij ging toch door de diepte der vernedering opdat Gods goedertierenheden aan u zouden worden bevestigd, en opdat er een weg zou gebaand worden waardoor Gods waarheid aan u zou worden vervuld, maar dat ge ook van beide zoudt mogen zingen, reeds hier in de tijd.

En die tijden zijn toch door u beleefd; God nam uw hart in door Zijn goedertierenheden. Gij zijt er toch door aan God verbonden. Hij heeft toch tot uw ziel gesproken, en geen leed zal 't toch ooit uit uw geheugen wissen? En die toezeggingen hebben u toch levend gemaakt; maar ook zo menigmaal verlevendigd, toen de tijden beleefd werden, dat gij dacht te bezwijken in de strijd. Dat woord dat God eenmaal sprak deed u toch hopen? En op de bodem van uw hart bleef er toch iets van liggen. O, zeg eens eerlijk, is het ooit weg geweest? Kon de duivel met al zijn geweld het uit uw hart wegnemen? Immers neen, onder tranen hebt gij soms met Job betuigd: Al doodde de Heere mij, dan zal ik toch op Hem hopen.

Gelukkige ziel waar het aan vervuld werd: "Een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid". Toen God in Zijn recht doortrok, gij afgesneden werd, maar ook overgenomen voor tijd en eeuwigheid. Onder alles hield God u vast. Zijn goedertierenheden onderschraagden u in nood en dood.

En nu die vastheid van Gods goedertierenheid in alle wegen van druk en kruis: "Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid", Ps. 1 3 : 6 , en de onwrikbaarheid Zijner waarheid. Hoe meer het geschud wordt, hoe sterker de bevestiging in ons hart en leven. O, dan komen er ogenblikken dat hij mag zeggen: "Heere, ik dank u dat Gij toornig op mij geweest zijt, Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij." O zien wij dan op onze schuld en zonde, op al onze afmakingen, ontrouw en ellende, en daartegenover de goedertierenheid en waarheid Gods, o, wat krijgen wij dan behoefte om ze hemelhoog te verheffen. Neen God deed nooit kwaad, maar altijd goed. Dat ons leven, hoe kort of lang het nog zijn zal, geliefden, niets anders was dan een verhogen van God en van Zijn volmaaktheden. De duivel zal wel boos zijn, en de oude mens knersen met zijn tanden, maar de vrede Gods zal onze harten vervullen, en bovenal, God zal er eeuwig door verheerlijkt worden.

Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 1984

De Saambinder | 8 Pagina's

Een gegronde reden tot de lof des Heeren (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 oktober 1984

De Saambinder | 8 Pagina's