Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het tweede kruiswoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tweede kruiswoord

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

"En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.

Lukas 23:43.

We lezen in het 33e vers van Lukas 23: En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar en de kwaaddoeners, de één ter rechter en de ander ter linkerzijde. In vers 35, 36 en 37 lezen we hoe het volk, de oversten en de krijgsknechten Hem beschimpen en bespotten: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelf verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods; indien Gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven.

Hangt Hij dan nu machteloos? Waarom verlost Hij Zichzelven niet? Waarom komt Hij niet af van het kruis? Dan zou Hij toch als overwinnaar uit de strijd komen?

O zeker, Hij kon Zichzelf verlossen, Hij kon van het kruis afkomen, maar juist door niet van het kruis af te komen heeft Hij overwonnen, want zou Hij van het kruis afgekomen zijn, dan zou er nooit zaligheid te verkrijgen zijn.

De deugden Zijns Vaders moesten opgeluisterd worden, de straf der zonde gedragen, de toom Gods moest ondergaan worden door Hem, omdat Hij van eeuwigheid met Zijn hart is Borg geworden. Het recht Gods moest zijn loop hebben, daarom kwam Hij niet af van het kruis. In vers 39 lezen we: En één van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, zo verlos Uzelven en ons.

Ziet daar komt de mens in zijn bestaan openbaar. Nog een ogenblik en de genadetijd is voor hem voorbij. En wat doet hij met die genadetijd? Niet gebruiken, maar misbruiken. God schenkt ons de genadetijd om die te gebruiken, om ons te vernederen, en ons tot God te bekeren. Maar wij zijn net als deze kwaaddoener van nature, n.l. misbruikers van de genadetijd. In de vreselijkste smarten hangt hij daar om eigen schuld aan het kruis. Nog één ogenblik en het is voor eeuwig verloren. De doodstaat komt erin openbaar, n.l. de vijandschap tegen God en zijn eigen zaligheid.

Terwijl hij bijna uitgeput is, spant hij toch zijn laatste kracht nog in om zich te verharden en de Zaligmaker te lasteren. O, de omstandigheden waar een mens in verkeert, brengen het ook niet mee. Als de Heere er niet in mee komt, dan verharden wij ons onder de druk en kruiswegen. Wij weigeren om voor God te bukken en houden ons staande in de verharding van onze harten. Deze kwaaddoener hangt naast de betalende Borg en Zaligmaker, maar hij verwerpt de Zaligmaker moedwillig en daarom zal het straks van hem gelden: Breng ze hier en sla ze voor mijn voeten dood, die niet gewild hebben, dat Ik Koning over hen zou zijn. Zal het ook ons deel zijn?

Maar nu het grote onderscheid met die andere kwaaddoener. Vers 40 t/m 42. Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. Hij bestrafte zijn medezondaar: Vreest gij ook God niet daar gij in hetzelfde oordeel zijt? O, wat een andere taal die wij uit de mond van deze kwaaddoener horen. Beiden gezondigd, beiden veroordeeld tot de dood. Beiden, zoals alle mensen van God afgevallen. Dus geen onderscheid en toch onderscheid. Gods souvereine welbehagen komt zo duidelijk openbaar. Hij hing daar nu niet meer in zijn doodstaat, maar was door genade overgezet in de staat des levens. En dat nieuwe leven komt openbaar in zijn eigenschappen. De boom zal aan de vrucht gekend worden. Als genade verheerlijkt wordt, krijgen we een betrekking op de ere Gods en op Zijn heiligen Naam. Het is een liefdesbetrekking en daarom kunnen we niet meer verdragen, dat die Heere en Zijn Naam gelasterd wordt. Zie het ook bij deze man, hij gaat die andere moordenaar bestraffen.

Voelt hij zich nu veel beter, bestraft hij hem omdat hij er een eind boven staat? O, neen, want genade vernedert, genade maakt klein, genade eigent schuld. Lees maar wat er in vers 41 staat: En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. Wij, nu sluit hij er zich niet buiten, wat de schuld betreft, maar sluit er zich in, staat niet boven zijn naaste. Hij veroordeelt zichzelf en rechtvaardigt de Heere. O, dat is vrucht van genade, wat de Heere al Zijn kinderen gaat leren. Hij geeft het de Heere gewonnen, en verliest het voor de Heere. Hij is zondaar en bekent zijn schuld. De Heere is rechtvaardig en hij onrechtvaardig.

Heere, ik heb gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw ogen, maar straf mij niet in Uw grote grimmigheid en kastijd mij niet in Uw toom. Wat een innerlijke smart ontstaat er in het hart omdat we tegen de Heere gezondigd hebben. Maar ook een lust en begeerte om heilig voor Hem te leven. De toevlucht wordt genomen tot de werken der wet, maar de Heere gaat Zijn volk er aan ontdekken dat het niet meer mogelijk is om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden.

O, er blijft niets anders over dan: gena, o God, gena. Zo ook bij de kwaaddoener: vers 42. Heere, gedenk mijner als gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

O, ziet, hij heeft niet genoeg aan zijn belijdenis van schuld en zonde, hij kan met zijn tranen en gebeden niet sterven. Al zouden ze hun tranen en gebeden niet graag willen missen. Al ligt er in belijden van schuld en zonde een zoetigheid, die zij voor heel de wereld niet meer missen willen, het is tekort. Ze kunnen er God niet mee ontmoeten. Heere, gedenk mijner, dat is de smeekbede die overblijft. O, wat een wonder als het geloofsoog voor Hem ontsloten mag worden, dat het bij God vandaag nog mogelijk is om zalig te worden. Voor onze natuur is er geen gedaante nog heerlijkheid aan Hem die gekmisigd is, dat ze Hem zouden begeerd hebben. Maar als Hij van Godswege geopenbaard wordt, dan is het zo geheel anders. Zie het ook bij deze kwaaddoener. Hij noemt Hem: Heere, en spreekt van Zijn Koninkrijk. Al hangt Hij aan het kmis, al wordt Hij bespot en veracht, hij erkent Hem als Heere, de Eigenaar van alles en in het bijzonder van Zijn kerk. Hij is voor deze boosdoener juist de Gepaste en hij mag tot Hem de toevlucht nemen. Hij spreekt ook van Zijn Koninkrijk, erkent Hem hierin dus als Koning. En als deze Heere, deze Koning hem wilde gedenken dan lag daar zijn zaligheid in. Hij kon het met minder niet doen en had meer niet nodig. Om nu met die Heere en Koning in Zijn Koninkrijk te zijn, in Zijn gemeenschap. Daar, waar een arme, schuldige, verlorene, waardeloze zondaar buiten Hem niet meer kan, als buiten Hem voor zulk een alles de dood wordt, daar kan Hij en wil Hij en zal Hij niet achterblijven. Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. Voorwaar, het is geen misschien. O dat „voorwaar", daar ligt zo'n vastigheid in. Hetgeen Hij uitspreekt, dat zal Hij ook waar maken.

"Paradijs", dat brengt ons terug naar het verleden, naar de gemeenschap waarin God de mens met Hem deed leven. Die gemeenschap, waaruit we ons uitgezondigd hebben en nooit meer in hersteld kunnen worden van 's mensen zijde.

Maar dan wordt hier het heilgeheim van zalig worden geopenbaard. En dat ging door het onmogelijke, door de diepte van de dood heen. Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. "Met Mij", zegt de Heere. De Heere weet waar het hem om te doen is. "Met Mij". De ware Sionieten zijn Godzoekers, hunkeren naar gemeenschap met de Heere. Die zouden in de hemel niets kunnen doen zonder de Heere. Hemelzoekers, ja, die zijn er genoeg, maar Godzoekers, hongerende en dorstende zielen naar Zijn gemeenschap, die vinden buiten Hem overal de dood in.

Maar daar in dat hemelse Paradijs zal God zijn alles in allen. O moordenaar, o misdadiger, nog een ogenblik en dan zult gij in en door de twee Adam verkrijgen, wat ge in de eerste Adam voor eeuwig verzondigd had. Christus Zelf gaat Zijn Koninkrijk in, maar neemt Zijn ganse kerk mee, ook deze moordenaar. Nog een ogenblik en het zal hem toegeroepen worden: Komt in, gij gezegende des Vaders, beërft het Koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld.

Nu gij die uzelf als moordenaars, als misdadigers leert kennen, voor wie het onmogelijk is om zalig te worden; deze moordenaar zou het u wel toe willen roepen: Schep nu eens moed uit mijn behoudenis. Wat ons hier beschreven staat, predikt ons dat er geen zondaar te groot of te slecht is of te veel gezondigd heeft, maar dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Rust dan niet, medereiziger naar de eeuwigheid, voor u het weten mag in dit bloed gereinigd te zijn.

Scherpenzeel,

Ds. J. Koster.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1988

De Saambinder | 8 Pagina's

Het tweede kruiswoord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1988

De Saambinder | 8 Pagina's