Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Studie

Na de lagere school bezocht hij in zijn woonplaats Goes de stedelijke Latijnse school, waar hij werd voorbereid op de studie aan de universiteit. De ijverige Bernardlis was een uitstekende leerling. Al snel kwam ook openbaar dat hij de Heere in het ambt wilde dienen. Op 17-jarige leeftijd voltooide hij zijn studie aan de Latijnse school en werd hij met een loffelijk getuigschrift toegelaten tot de studie aan de universiteit van Utrecht. Aldaar kwam hij in aanraking met enkele bekende professoren. Zo gaf daar bijvoorbeeld les Petrus van Mastricht, de volgeling en opvolger van zijn beroemde leermeester Voetius. Ds. G.H. Kersten heeft in diens De Gereformeerde Dogmatiekheel vaak professor Van Mastricht aangehaald, die in vier kloeke delen de Beschouwende en praktikale Godgeleerdheid heeft beschreven. Als tweede hoogleraar noemen we Melchior Leydekker, een Middelburger van geboorte en een neef van Smytegelt. Ze waren dan ook veel bij elkaar te vinden. Leydekker hield zijn studenten altijd voor vooral de bevindingen der vromen op de kansel te brengen. Geen verhaaltjes, maar wel de klare praktijk. Niet alleen voorwerpelijk prediken, maar ook onderwerpelijk.

Als derde leermeester van Smyte­ gelt trad de bekend geworden Hermannus Witsius op, wiens lijfspreuk was: "Eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in het niet noodzakelijke en in alles de bedachtzaamheid en de liefde"' Witsius achtte student Smytegelt hoog om diens godsvrucht en karaktervastheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de professor aan Smytegelt een kamergenoot gegeven had, die een tamelijk los en ijdel leven leidde. Toen Smytegelt daarover zijn beklag deed bij Witsius en hem verzocht een andere student bij hem op de kamer te geven, antwoordde deze: "Smytegelt, ik weet het, zijn gedrag is laakbaar, maar juist daarom heb ik hem bij u geplaatst, opdat gij hem zoudt beteu­ gelen en hem voortdurend zou vermanen. God zou 't kunnen zegenen. Dus moet hij bij u blijven".

Naar Borssele

Ook aan de studie te Utrecht kwam een einde. Na vier jaar keerde Smytegelt terug naar Goes. Daar deed hij voor de classis Zuid-Beveland met gunstig gevolg zijn preparatoir examen. Hij was nu beroepbaar. We zouden verwachten dat zo'n ernstige, theologisch goed onderlegde, rechtzinnige proponent wel spoedig een beroep zou ontvangen. En toch gebeurde dat niet. In die tijd waren er proponenten in overvloed. Smytegelt kon hier en daar wel invallen voor zieke predikanten en ook ging hij soms voor in door-de-weekse diensten, maar een vaste plaats scheen voor hem niet weggelegd, wat bij hem veel innerlijke strijd veroorzaakte. We zouden hier een parallel kunnen trekken met de situatie van Ledeboer in de negentiende eeuw, die vier jaren moest wachten op een beroep, namelijk dat van Benthuizen.

Toch kwam aan de wachttijd van Smytegelt een einde. In 1689 moest hij een weekdienst vervullen in Middelburg. Na afloop kwam de koster van Borssele naar hem toe om hem de beroepsbrief van de gemeente van Borssele te overhandigen. Op 12 april 1689 was hij in deze gemeente met algemene stemmen beroepen. In het Notulenboek van Borssele staat geformuleerd dat zij begeerden "zulke mannen dewelke waren van vreedzame bescheidenheid ende stichtelijke wandel". Vanzelfsprekend was het verkregen beroep voor Smytegelt tot grote blijdschap. Het aannemen van dit beroep liet niet lang op zich wachten.

Een behoorlijk kerkgebouw was er op dat moment nog niet in Borssele. De gemeente hield haar godsdienstoefeningen in een grote kamer van het polderhuis. Dat was echter geen belemmering voor de komst van Smytegelt, die op 20 mei 1689 zijn intrede deed met een predikatie over 2 Cor. 4 vers 7: "Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons". Daar in Borssele heeft hij met grote zegen gearbeid, maar hij heeft er ook veel geleerd van eenvoudige vromen. Als hij later predikant is in Middelburg, vertelt hij nog dikwijls met grote dankbaarheid over het geestelijk onderwijs, dat hij genoten had van een eenvoudige vrome vrouw uit deze zijn eerste gemeente.

Naar Goes

Smytegelt en Borssele leken lange tijd voor elkaar bestemd te zijn. Echter, reeds binnen drie jaar, op 14 januari 1692, werd Smytegelt beroepen te Voorburg en een maand later te Goes. En hoewel een zeer groot deel van zijn gemeente aandrang op hem uitoefende om toch bij hen te blijven, werd zijn hart overgebogen om het beroep van de gemeente Goes aan te nemen. Overigens heeft de gemeente Borssele hem slechts losgelaten onder de voorwaarde, dat hij de gemeente zou helpen tot ze een nieuwe leraar had ontvangen. De gemeente te Goes telde in die dagen vijf predikanten. De geschiedschrijvers spreken van een geest van liefde en eensgezindheid onder hen. Er waren dan ook geen leerverschillen merkbaar. Hun wandelen was in de vreze des Heeren. Dat alles was vanzelf zeer tot stichting en tot opbouw van de gemeente. Overigens waren er in Smytegelts tijd flinke beroeringen op politiek en staatkundig terrein, maar de prediker ging rustig voort zijn gemeente het evangelie van Gods genade te verkondigen en stoorde zich nimmer aan de volksgunst. Hij hield steeds het hoofd koel en dat alles maakte diepe indruk op gemeenteleden en tijdgenoten.

Twee jaar heeft Smytegelt met zegen in zijn vaderstad gearbeid. Toen volgde hij het beroep van Middelburg op. Door zijn oom, ds. Petrus Smytegelt, werd hij op 16 januari 1695 in de dienst bevestigd. Vermeldenswaard is nog welk een zware slag hem trof in de tijd tussen het beroep en de bevestiging: zijn lieve moeder, Anna Lambregtse, verwisselde het tijdelijke met het eeuwige.

Naar Middelburg

Middelburg was in de dagen van Smytegelt een aanzienlijke, rijke koopmansstad met zo'n 25.000 inwoners. De handel op Oost-en West-Indië leverde grote schatten op. Het is nog te zien aan de grote herenhuizen, die na de Tweede Wereldoorlog op de kaden en in de oude binnenstad zijn overgebleven. Ook de kaapvaart wierp grote winsten af. Ze werd uitgeoefend door de bemanning van bewapende schepen, die een kapersbrief van de overheid hadden ontvangen: een ruw, maar winstgevend bedrijf Rond 1700 telde men er vijf hervormde kerkgebouwen, waaronder de Nieuwe Kerk. Hierin werd in de dagen van Smytegelt een nieuwe preekstoel geplaatst, die door hemzelf werd ingewijd. Dat zijn prediking een machtige invloed heeft gehad, blijkt wel hieruit, dat die preekstoel in de Middelburgse volksmond nog vele jaren na zijn dood voortleefde onder de naam van "de preekstoel van Smytegelt".

Ook in de week werd er in die dagen gepreekt: het zogenaamde kapittelpreken, ingevoerd in 1631. Zo werd in Middelburg iedere dinsdag-en donderdagavond over een hoofdstuk (= een kapittel) uit de Heilige Schrift gepreekt. Na verloop van tijd kwam men zo de gehele Bijbel door. Tegenwoordig zouden we spreken van "bijbellezingen". Zo begon Smytegelt met Genesis 1 in juli 1699 en nog eens in april 1722. Dus in 22 jaar en ongeveer negen maanden kwam hij de hele Bijbel door met dit kapittelpreken.

Tot zijn dood zou Smytegelt in Middelburg staan. Wat dat betreft is de tekst waarmee hij in Middelburg bevestigd werd uit Jesaja 30 : 20 wel uitgekomen: De Heere zal u wel brood der benauwdheid, en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien".

Toen hij enige tijd in Middelburg had gestaan, zei men dat de dagen van de Teellincks waren weergekeerd. Eerder in de zeventiende eeuw was namelijk Ewout Teellinck ouderling, diens broer Willem Teellinck predikant en twee van diens zonen eveneens predikant: Maximiliaan in Middelburg en Johannes in Arnemuiden. Willem Teellinck wordt wel beschouwd als de eerste predikant van de beweging der Nadere Reformatie. Hij studeerde enige tijd in Engeland en was daar diep onder de indruk geraakt van de praktijk der godzaligheid die hij in de kringen van de Puriteinen aangetroffen had. In zijn Nootwendich Vertoog heeft hij de voortgaande reformatie bepleit. We gaan verder hier niet in op Willem Teellinck, daar ds. M. Golverdingen vorig jaar nog uitgebreid aandacht aan hem besteed heeft in dit blad.

De vier Teellincks waren volgelingen van de grote Voetius en ook Smytegelt zou geheel zijn leven in Voetiaanse geest preken. In Middelburg waren echter ook Coccejaans gezinde dominees. Het is u ongetwijfeld bekend dat de theologen Voetius en Coccejus in de zeventiende eeuw een polemiek gevoerd hebben, veroorzaakt door het feit dat Coccejus in 1648 een studie over het verbond van God publiceerde, waaruit duidelijk bleek dat hij afweek van de oude paden. Zo betoogde hij dat de tien geboden behoorden tot de ceremoniële geboden, die door Christus' komst geen geldigheid meer hadden. Door Coccejus werd in het bijzonder de geldigheid van het vierde gebod aangevallen. Voor Voetius echter vormde het betrachten van de Wet het beginsel der levensheiliging. Al gauw kwamen er meer verschillen naar voren, zoals de visie op het leerstuk der predestinatie, op de vergeving der zonden en op het gebruik van de Bijbel in de prediking. Deze verschillen waren zo essentieel, dat men ging spreken van Coccejanen en van Voetianen. Er waren derhalve in Middelburg Coccejaans gezinde dominees, maar ook getrouwe wachters op Sions muren, waaronder de oom van Bernardus Smytegelt, namelijk ds. Petrus Smytegelt. Ook was van 1695 tot 1700 predikant van Middelburg Jacobus Fruytier, die aanvankelijk nog geprobeerd heeft een verzoening tot stand te brengen tussen de Voetianen en de Coccejanen, maar ze bleken te ver uiteen te staan. Later, vooral in zijn boek Sions worstelingen, heeft Fruytier zich zeer strijdvaardig opgesteld tegen de Coccejanen, alsmede tegen de antinomianen.

Nog een andere niet onbelangrijke predikant in Smytegelts tijd in Middelburg was Petrus Immens, de man die het bekende werk De godvruchtige Avondmaalganger schreef envan wie bekend is dat hij op zijn sterfbed de woorden uitsprak: "Ik weet, ik zal zeker zalig worden, doch het zal maar nauwelijks, nauwelijks zijn". En tenslotte noemen we ds. De Beveren, voor wie Smytegelt een soort vader was. Ze gingen erg intiem met elkaar om.

Veenendaal,

J. Schipper.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1991

De Saambinder | 12 Pagina's

Ds. Bernardus Smytegelt (1665-1739)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1991

De Saambinder | 12 Pagina's