Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bethel en Pniël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bethel en Pniël

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(7)

Nooit heeft Jakob een aangrijpender nacht in zijn leven doorgemaakt, dan die nacht daar bij het water van de Jabbok, toen een Man met hem worstelde, totdat de dageraad opging. Wij zagen de vorige maal, dat die Man niemand minder is geweest dan de Zoon Gods in een menselijke gedaante. Vermoedelijk is dat besef bij Jakob in de loop van de bange worsteling gaan dagen.

Het is, alsof die Man Jakob de toegang tot het land der belofte wil beletten. De grens is versperd. Er ligt iets tussen, en Jakob zou daar het liefst aan voorbij zijn gegaan. Maar nu treedt de HEERE hem Zelf tegemoet en zegt als het ware: zó gaat het niet, Jakob! Wat lag er dan tussen? Wij zagen het: de schuld. Jegens Ezau, maar tevens tegen God. De HEERE gaat nu afhandelen met Zijn kind. Jakob zal straks Kanaan betreden met een nieuwe naam, met een geredde ziel en met een vergeven schuld. Maar de weg, waarin dit plaatsgrijpt, is voor Jakob zeer bang geweest. Een Man worstelde met hem! O lezers, dat wil toch wat zeggen, als God een mens aangrijpt als een heilig en rechtvaardig God! Waar blijft dan al ons vroegere geloven, hopen, spreken en zingen? 't Houdt geen stand voor de volmaakt Rechtvaardige! Geen lieve, goedbedoelende en Godzoekende mensen, maar goddelozen worden door God vrijgesproken van schuld en straf. Is het zover in ons leven al eens gekomen?

En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht... Zo staat er in vers 25. Lezen wij het goed? Staat het er wel goed? Heeft de uitgever van onze bijbel zich toch niet in de hoofdletters vergist? Moet er niet staan: "En toen hij zag, dat hij Hem niet overmocht"? Neen, dat moet er niet staan. Het staat er goed. Christus, de Zoon Gods, zag, dat Hij Jakob niet overmocht. Hoe kan dat? Zou de HEERE niet in staat zijn, slechts door met Zijn vinger naar Jakob te wijzen, hem te doen vergaan? O, zeker. Toch staat er, dat Hij Jakob niet overmocht. Bood Jakob dan zo'n tegenstand, dat de HEERE hem geen kwaad kon doen? Dat is de zaak niet, lezers. Al zal de Engel straks wel zeggen, dat Jakob zich vorstelijk heeft gedragen met God en met de mensen. Maar ten diepste gaat het slechts hierom: de Engel kon Jakob geen kwaad doen, vanwege dat goddelijke wonderwoord, reeds gesproken in de stille eeuwigheid: "Jakob heb Ik hefgehad"! God kan Zijn eigen werk nooit teniet doen. Hier aan de Jabbok wordt Jakob gespaard om niets anders dan om het eeuwig welbehagen.

Zie, de ochtendschemering komt. Het daagt in het Oosten. Jakob is dodelijk vermoeid. Hij vreest onder te moeten gaan in deze ontzaglijke worsteling. Er is in die worsteling overigens iets zeer merkwaardigs. Wij lezen wel, dat de Man worstelt met Jakob, maar niet dat Jakob worstelt met de Man. Het worstelen, de aangrijping gaat van de Engel uit. Mogen wij het zó, met alle eerbied, zeggen, dat Jakob slechts tracht op de been te blijven, zich staande te houden zolang hij kan? Dan valt plotseling de beslissing. Onverwacht roert de Engel het gewricht van Jakobs heup aan. Neen, Hij slaat niet. Hij beukt niet op Jakobs heup. Hij roert slechts zacht aan. Maar dat beslist de strijd. Jakob gaat door de knieën. Hij kan zich niet meer staande houden. Hij moet het gaan verliezen. Dat wordt omkomen! Maar nu het wonderlijke: Jakob komt hier niet om. Mogen we het ons zo voorstellen, dat Jakob op het ogenblik waarop hij gevoelt dat alle kracht hem ontvalt en hij door de knieën zinkt, zich laat vallen in de armen van de Engel? Wonderlijk: hij valt niet bij de HEERE vandaan. Hij valt de HEERE toe, ja, hij omhelst Hem die om Zijn heilig recht komt, al wordt het nu in Jakobs waarneming sterven en omkomen...

En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan...

Zo spreekt de Engel des HEEREN. Hij spreekt zo, om Jakob te beproeven. Waar is het hem om te doen? Zo deed Hij met de Emmaüsgangers, eeuwen later, toen Hij Zich hield alsof Hij verder gaan zou. En Jakob (hoe moeten wij hem noemen: de verliezende overwinnaar of de overwinnende verliezer? ) spreekt de woorden: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent... Nu blijkt, waar het Jakob om te doen is. De zegen begeert hij, de zegen van het verbond, de zegen, waar het hem ten diepste reeds vanaf zijn prille jeugd om te doen was, maar die hij langs zoveel kromme en slinkse wegen zélf had pogen te bemachtigen, keer op keer. Nü begeert hij die zegen opnieuw, maar nu in een rechte weg. En wij weten, lezers, dat de gehele zegen ten diepste samen te vatten is voor Jakob in dat éne: God in Christus!

Wij zouden misschien verwachten, dat Jakob de zozeer begeerde zegen nu dan wel verkrijgen zal. Maar de Engel stelt hem eerst nog één vraag. Hoe is uw naam .''Het verwondert ons misschien, dat de HEERE dit vraagt. Zou Hij Jakobs naam niet kennen? Zou Jakob, met wie Hij de gehele nacht geworsteld heeft, dan een vreemde voor Hem zijn? Dat kan toch niet? Nee, dat is ook niet zo. Maar bedenk: de naam openbaarde in die oude tijden iemands wezen. De naam zei, wie men was. Nu is 't, alsof de Engel vraagt: "Voor Ik u de zegen schenk, nog één vraag, o mensenkind: wie zijt gij nu? Zeg nu eens in één woord, wie je bent? " Men hoort wel eens zeggen en men leest wel eens: bij God mag je komen, zoals je bent. Is dat niet waar? Ja, lezers, dat is waar. Maar dat is het nu juist, waar het bij ons op vast zit! We zouden nog wel willen komen misschien, maar dan als een ernstig, goedbedoelend, biddend, vroom mensenkind. O, dat vervloekte hoogmoedige bestaan! Komen zoals je bent, ja: eigengerechtigd, waan­ wijs, hoogmoedig, verkocht onder de zonde, vervuld van de wereld, biddeloos, geesteloos, goddeloos... dat valt waarlijk niet mee. Hoewel... voor Jakob was het niet moeilijk meer. Hij was niet te goed meer om verloren te gaan, niet te goed meer voor de hel. Ach, daar werpt Bartimeüs zijn ellendige lompen af. Daar wordt Saulus van Tarsen waar voor God. Daar gaat Efraïm op de heup kloppen. En daar hoor ik Jakob antwoorden op de vraag wie hij is: "Jakob..." 't Is maar een kort antwoord, een enkel woord. Een bedrieger, HEERE, een bedrieger... Wel, lezers, in deze weg verkreeg Jakob de zegen en een nieuwe naam. Gelukkig, wie zo zijn leven, zijn bekering en zichzelf verliezen mag.

Gouda,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1991

De Saambinder | 12 Pagina's

Bethel en Pniël

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1991

De Saambinder | 12 Pagina's