Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(6)

bver ds. W. den Hengst

Lichamelijk zwak

Al eerder, in 1921, waren er symptomen van lichamelijke zwakte. Zo lezen we bijvoorbeeld in De Saambinder van 28 januari 1921 in de rubriek Kerknieuws, verzorgd door ds. J. Overduin van Moerkapelle, het volgende bericht: "Ds. W. den Hengst kon door ongesteldheid reeds in 2 weken zijn Gem. niet voorgaan in den Dienst des Woords. Te ingespannen arbeid heeft een deel der krachten gevergd, en zal alvorens Z. Eerw. de ambtelijke bezigheden weer kan hervatten eenige rust noodig zijn. Moge de Heere Zijn herstellende hand op onze kranke broeder liefderijk doen rusten, opdat de Gem. van Leiden zich met haar leeraar in den Heere moge verblijden". Dominee Kersten moest in De Saambinder van 26 juli 1922 melden: "Het droef bericht gewerd ons, dat Ds. den Hengst met krankte werd bezocht, die zich nog al ernstig laat aanzien. Alle arbeid is hem onmogelijk. Gij, lezer, zult dus ook eenigen tijd zijne stukken over kerkrecht en kerkgeschiedenis en de beantwoording uwer vragen moeten missen. Van ganscher harte bidden wij onzen broeder de genade des Heeren toe, die hem bemoedigt in zijn lijden en die hem, kon het naar Gods raad bestaan, spoedig weder herstelle en zijn huis en zijne gemeente en ons wedergeve". In de kerkeraadsvergadering van de gemeente Leiden, gedateerd vrijdag 1 september 1922, werd gelukkig weer melding gemaakt van herstel: "De Voorz. Ds. W. d. Hengst opent de vergadering, want tot ons aller blijdschap mochten wij hem weer in ons midden hebben om de vergadering te precideren". Rond die tijd moest hij dus al regelmatig van het voorgaan afzien.

In dit jaar stelde de Generale Synode de zwakke predikant voor, met het oog op de grote nood aan predikanten, de vacante kerken beurtelings te bedienen, na losgemaakt te zijn van zijn Leidse gemeente. Met het oog op zijn gestel wenste ds. Den Hengst daar echter niet op in te gaan. De Synode besloot toen ds. Minderman van Dirksland te beroepen tot dat doel, maar ook deze bleek geen vrijmoedigheid te hebben.

Een blijde dag was 2 september 1923, toen ds. Den Hengst in het midden van zijn gemeente en in het midden van vele ambtsdragers en vrienden zijn 35-jarig ambtsjubileum mocht gedenken. In het besef van zijn zwakheid koos hij als tekst van zijn herdenkingsrede 1 Kor. 7 vers 29: "Maar dit zeg ik, broeders! dat de tijd voorts kort is". Hij gewaagde toen van een nodige herinnering, van een ernstige waarschuwing en van een vriendelijke vertroosting.

Het werd er niet beter op met de gezondheid van ds. Den Hengst. Zo werd in 1923 de Gereformeerde Gemeente van 's-Gravenhage geïnstitueerd, mede door inspanningen van ds. Den Hengst, daar Den Haag namelijk aanvankelijk een afdeling was van Leiden. De Leidse pastor was ook de eerste consulent. Hij catechiseerde in de jonge gemeente, maar al in april 1923 maakte de kerkeraad van Leiden bezwaar in verband met zijn hoge leeftijd en zijn zwakke gezondheid. Bovendien wilde men de dominee in de gelegenheid stellen wat meer te doen aan huisbezoek in de eigen gemeente. Ouderling J. van Luijk van Den Haag nam toen de zorg voor de catechisaties op zich.

De klachten werden steeds veelvuldiger. In april 1925 noodzaakte influenza ds. Den Hengst tot absolute rust. En in december van datzelfde jaar was hij weer ziek. Dominee Kersten schreef: "In den toestand kwam eenige verandering ten goede; de hope op herstel rijst. Wat lag de zieke leeraar daar bevredigd! Hoe Gods weg ook hep, het was goed; zijn ziele was gesterkt uit Gods beloften, en door de blijken van Diens onwrikbare trouw. Zoo kun je wel ziek zijn; zoo zou je kunnen sterven. Doch wij hopen, dat de Heere spoedig herstel geve".

En zo is eigenlijk geheel de periode te Leiden een tijd geweest van veel hchamelijk getob. Ook onder zijn kinderen was ernstige ziekte. Ondanks dat alles gaf de Heere Zijn knecht steeds weer de nodige krachten om het werk voor de gemeente, maar zeker ook als docent van de opleiding en als redacteur van De Saambinder te verrichten.

Een grote plaats

Dominee Den Hengst nam al heel snel na zijn overkomst een grote plaats in de Gereformeerde Gemeenten in. Hij werd in 1916 belast met de opleiding van toekomstige predikanten. In hem bleek een uitnemend homileet (predikkundige) en een nauwkeurig exegeet (schriftverklaarder) verenigd. Onder zijn leiding studeerden bijvoorbeeld M. Hofman, A. de Blois, W.C. Lamain en M. Heikoop. Dominee Heikoop sprak met ingewijden nog menigmaal van het grote nut, dat hij uit de leerrijke voorhchtingen van ds. Den Hengst trok. Diens onderwijs had hem op het spoor gebracht tot vinding van de climax in zijn teksthoofdstuk, alsmede tot het aanbrengen en bewaren van eenheid in de predikatie.

Aanvankelijk lag "de opleiding tot de dienst des Woords" in handen van de predikanten G.H. Kersten en A. Janse. Dit was derhalve nog jaren vèör de totstandkoming van de Theologische School. Kersten moest het midden en zuiden en Janse het noorden voor zijn rekening nemen. Echter, ds. Janse voelde zich al spoedig lichamelijk niet meer in staat dit te doen en legde het werk neer. Zijn opvolger werd toen ds. Den Hengst. Dominee Kersten zag in hem een zeer geschikt en bekwaam persoon voor de opleidingstaak en met toestemming

van de Generale Synode werd ds. Den Hengst dan ook de nieuwe docent.

Overigens het ds. Den Hengst zich niet zo gemakkelijk overhalen om deze functie te gaan bekleden. Hetzelfde gold voor de redactie van De Saambinder. Ds. Kersten schreef daarover: "Toen van oprichting van een eigen kerkelijk blad gesproken werd, had ik het er op gezet, dat hij de redactie op zich nemen zou. Geen sprake van; de uitgave werd er door vertraagd en zou nimmer volvoerd zijn, als niet toegegeven werd: Den Hengst niet No. 1. Zoo was het eigenlijk ook met de opleiding gegaan. Of die zijn hart niet had? Tot het laatste toe, maar om hem er toe te krijgen, zag ik slechts één weg. Ik bedankte in 1916, en toen moest hij wel". Dominee Kersten kreeg na zijn bedanken als docent op de Synode van 17 mei 1916 te Rotterdam, onmiddellijk een plaats toegewezen in de Commissie van Toezicht. Pas in 1925 zou ds. Kersten weer terugkeren als docent naast de dan 65jarige Den Hengst, die zich in 1926 wegens zwakte moest terugtrekken. Zijn verzoek tot ontslag werd toen behandeld in een vergadering van de Commissie van Toezicht op 8 april 1926. En juist tijdens die vergadering werd besloten tot het stichten van een school in Rotterdam.

Lessen voor het leven

De opleiding was aanvankelijk gewoon aan huis bij de docent. Zo was bijvoorbeeld student Lamain wel genoodzaakt te gaan verhuizen. In de kerkeraadsnotulen van Leiden staat bij 2 mei 1924 genoteerd: "De voorzitter deelt de broeders mede dat br. Willem Cornells Lamain, in goeden welstand is aangekomen, en door de voorzitter van den trein is gehaald. De voorzitter overhandigde ook de attestatie van genoemde br. Lamain, welke gekomen is om voor het Predikambt voorbereid te worden".

Over dat laatste heeft ds. Lamain ook nog wel het een en ander geschreven: "Toen ik een paar weken bij deze leraar kwam, die de opleiding van leraars was opgedragen door de synode, en we samen op zijn studeerkamer waren, vroeg hij op een keer aan mij, waarvoor ik eigenlijk bij hem was gekomen. Ik zei zo maar in eens tegen die leraar: 'Om dominee te worden'. Ik denk dat die leraar, die toen ook al 63 jaar oud was, er van schrok. Hij schudde zijn hoofd. Ik ben er later wat beschaamd over geweest, dat ik in mijn dwaasheid zulk een antwoord had gegeven. En dan dacht ik, wat dom toch. Nu sta ik bijna achter het leven, en nu moet ik vaak nog denken, och dat ik wijs was, want hoe ouder wij worden, hoe meer dat onze dwaasheid openbaar wordt. De Heere zegt toch Zelf van Zijn volk: Och, dat zij wijs waren, zij zouden op hun einde merken. Die leraar had me wel weg kunnen sturen en zeggen: 'Met zulk een jongen zullen we maar niet beginnen'. Doch als een vader handelt met zijn kind, zo deed hij ook met mij. Hij zei: 'Het is maar te hopen dat je nooit dominee wordt. Ik zal je eens vertellen waarvoor je eigenlijk hier gekomen bent'. Ik leefde in die tijd ook met de gedachte, als ik eenmaal door al de examens ben gekomen, dan kom ik in mijn gemeente en is het studeren afgelopen. Doch ds. Den Hengst zei tegen mij: 'Mijn taak is, om je te leren studeren'. En nu in de avond van het leven tot de ontdekking te komen, datje student moet blijven, en dat het hoe langer hoe moeilijker wordt".

Dominee Lamain heeft herhaaldelijk in zijn geschriften er blijk van gegeven zijn leermeester zeer hoog te achten. De studenten hadden liefde en waardering voor hem. Dominee Den Hengst was dan ook met recht als een vader voor hen. Door ds. Lamain weten we ook, dat ds. Den Hengst niet hield van oppervlakkigheid. Daar is hij wel achter gekomen, toen hij als student enige maanden onder het gehoor van hem zat in Leiden. En dan zal ds. Den Hengst ongetwijfeld zich uitsluitend gericht hebben tot de aanwezigen, want, zo hield hij zijn studenten altijd voor: "Jongens, je moet nooit preken tegen mensen die niet in de kerk zijn".

In de korte tijd dat Lamain nog onderwijs mocht ontvangen van de Leidse leraar, heeft hij veel wijze lessen van hem mogen ontvangen, waar ds. Lamain ook geheel zijn leven, door Gods zegen, profijt van mocht hebben. Dominee Den Hengst zei eens: "Als je later tot het ambt moogt komen en daar komt een tekst in je gedachten, dan geef ik je de raad, om het verband te lezen, waarin die tekst voorkomt, dan de tekst zelf biddende en ernstig te overdenken, maar ook te letten, wat op die tekst volgt".

Dominee Den Hengst zorgde er overigens ook wel voor dat er teksten in de gedachten konden komen. Student Lamain, die twee keer per week een paar uur onderwijs verkreeg, ontving na een paar weken een vragenboek, waarin ongeveer 600 teksten stonden uit de Bijbel, betrekking hebbend op verschillende hoofdzaken van de dogmatiek. Als opdracht kreeg hij mee de teksten over te schrijven in een schrift en ze vervolgens uit het hoofd te leren. Na enkele weken moest hij terugkeren in de pastorie om overhoord te worden. Dominee Lamain heeft er later van gezegd: "Ik wist niet wat ik hoorde. Het huilen stond mij nader dan het lachen. Ik zag er geen doorkomen aan". Maar een ieder die ds. Lamain heeft horen preken, kan ervan getuigen dat de prediker daar in zijn leven veel voordeel van gehad heeft.

De studenten van ds. Den Hengst hebben ook, zo blijkt wel uit hun woorden, veel praktische lessen gehad, waarbij de boeken wel eens dicht bleven. Van die lessen is helaas niets in druk uitgegeven. Daartoe ontbrak ds. Den Hengst de vrijmoedigheid. Nog kort vóór zijn sterven heeft hij tot één van zijn kinderen gezegd dat dit niet mocht gebeuren. Hij dacht niet hoog van zichzelf en kon het ook niet inzien dat zijn werk wel de moeite waard was om verspreid te worden.

Naar een Theologische School

Een opleiding tot predikant bestond dus al enige tijd, maar het instituut van een Theologische School met alle voordelen vandien ontbrak. Nadat ds. Den Hengst al sinds 1921 in de vervolgrubriek 'Kerkrecht' aandacht had besteed aan de opleiding van predikanten vanuit de kerkgeschiedenis, kwam de predikantennood in de Gereformeerde Gemeenten nadrukkelijk ter sprake op de Generale Synode van 1922. Over die nood (de nood aan predikanten en niet de nood van predikanten) schreef ds. Den Hengst in De Saambinder van 14 juni 1923 een artikel, waarin hij beklemtoonde het gevoelen van de kerk der Reformatie: "Zijn wij wel op een rechte wijze werkzaam in deze zaak? Lopen we soms gevaar van 'onmiddellijkheidsdrijvers' te worden? Oudtijds waren dit de anabaptisten of wederdopers. De mannen der Hervorming hielden echter staande dat de middellijke weg Gods gewone wijze van handelen is". De predikant greep vervolgens terug naar het gevoelen en handelen van de kerk der Reformatie, zowel bij luthersen als gereformeerden. Ook citeerde hij de bekende Marnix van St. Aldegonde, die de ballingenkerk in Engeland en Embden in 1570 vermaande, dat zij ijverig moesten zijn in het verkrijgen van een goede voorraad van getrouwe dienaren des Woords en dat daartoe onder anderen de leden der kerk hun kinderen zouden opleiden tot het ambt: "Liever dan tot de koophandel en andere studiën, die niet zo nut, noch zo godzalig zijn". Lijdelijk afwachten is wel het laatste wat ds. Den Hengst voorstond: "Wat onze Dordtse vaderen in artikel 19 van de kerkorde bepaalden is bekend: de gemeenten zullen arbeiden dat er studenten in de theologie zijn, die door haar onderhouden worden. Niet: de gemeenten zullen lijdelijk afwachten, maar zullen daartoe arbeiden. Onze vaderen kenden zeer wel het onderscheid tussen lijdelijkheid (of: niets doen) en afhankelijkheid, dat is: biddend arbeiden. Neemt ook het nakroost dit onderscheid in acht? "

Dominee Kersten reageerde direct positief in de eerstvolgende Saambinder: "Het woord van mijn geachte mede-redacteur heeft mij weer wat moed gegeven". Dominee Kersten eindigde dat artikel niet alleen met de vermelding van zijn naam, maar ook met zijn gironummer. Daarna volgde een onafgebroken stroom van artikelen, waarin steeds weer de opleiding werd aanbevolen. Ook werd daarbij al gedacht aan de bibliotheek van de toekomstige Theologische School. En de giro kreeg het druk.

Dat ds. Kersten de hulp van zijn broeder, ds. Den Hengst, hard nodig had, bleek regelmatig uit de berichten in ons kerkelijk weekblad. Op 11 juni 1925 schreef hij onder andere: "Gelukkig, dat Ds. den Hengst weer wat beter wordt. Men had mij zeer bezwaard met het gerucht, als zou hij wel geen les meer kunnen geven. Die slag ware o, zoo groot geweest. Ik weet wel, niemand is onmisbaar, maar, al beschikt de Heere over alle personen en krachten en gaven.

voor het gemis van Ds. den Hengst zag ik geen vervulling. Hoe werd ik verblijd, toen ik hem aantrof te midden zijner kinderen in zulk een 'doen', dat ik wel zeggen mag, hope te hebben, dat hij de opleiding nog menig jaar zal kunnen dienen, zoo de Heere wil. En ik hoop, menig jonge kracht moge onder zijne leiding worden gevormd, om in onze gemeenten te dienen".

De School kon op 13 januari 1927 plechtig worden geopend. De klaroenstoot van ds. Den Hengst van 14 juni 1923 in De Saambinder had grote gevolgen gehad.

Veenendaal,

J. Schipper.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 1993

De Saambinder | 12 Pagina's

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 1993

De Saambinder | 12 Pagina's