Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wedergeboorte en geloof bij Alexander Comrie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboorte en geloof bij Alexander Comrie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Het embryo

Een embryo. Het is de aanduiding in de natuur voor een ongeboren kind. Een embryo is een vrucht in een bepaalde fase tussen de bevruchting en de geboorte. Ook hier mogen wij volgens Alexander Comrie een lijn trekken van overeenkomst tussen het natuurlijk en geestelijk leven. Zodra de Heilige Geest in het hart van de uitverkoren zondaar een "beginsel van leven heeft ingelegd", ontstaat er een vereniging tussen Christus en de ziel. Hoe dan? Ook nu volgt er weer een belangrijk stuk in de zesde preek van de Eigenschappen, waarin we nu steeds aan het lezen zijn. In de eerste plaats wordt Christus met het nieuwe schepsel verenigd. Als die vereniging er niet is, kunnen er geen weldaden tot de ziel komen. Comrie zegt dan:

"Deze vereeniging noemen onze braafste Godgeleerden een passieve, of lijdelijke vereeniging, overmits dat Christus door den Geest met het schepsel vereenigd wordt zonder eenig toedoen van het schepsel, even gelijk een boom zich eerst met de rank, daarin geënt, vereenigt en de Geest Gods Zelf gebruikt de gelijkenis van inenten in deze hooge verborgenheid ...."

In de wedergeboorte, wil Comrie zeggen, is de zondaar dus volkomen lijdelijk. Maar daarna volgt er óók een vereniging van de kant van de zon­ daar met Christus. Wel merkt hij op, dat dit verenigen in het begin nog heel zwak is, "naar den aard der zaak maar nog zwak, ongevoelig, en veelszins zonder bewustheid, dit beginsel nog zijnde in zijn allereersten aanvang". Comrie beroept zich op zijn 'zaligen overgroot-oom' wanneer hij zegt dat het "eerste stamsel of embryo van het geloof' er dan is. Hij spreekt dan onder meer van onze overtuiging van zonde en ellende, van een begeerte en liefde tot de goederen van het genadeverbond en van een gezicht van zijn eigen onwaardigheid. Zo bestaat het levendmaken van de dode zondaar volgens de predikant van Woubrugge in een almachtige, onwederstandelijke en scheppende daad van de drieënige God, "maar allerbijzonderst van den Heiligen Geest, waarin het uitverkoren vat, de uitverkoren mensch, de eerste stamselen van het nieuwe schepsel ingelegd worden, zoodat hij als een embryo in moeders lichaam leeft, en al de deelen van een mensch wezenlijk heeft, schoon het nog niet tot die volmaaktheid gekomen is, waartoe het naderhand zal gebracht worden ".

Zal het goed zijn, dan mag een embryo natuurlijk geen embryo blijven. Zo is het in de natuur, zo is het ook in het genadeleven. Ja, zegt Comrie - en hier ziet hij opnieuw een parallel tussen de natuurlijke geboorte en de wedergeboorte - zoals in het natuurlijke leven "dat schepseltje, eer het ge- boren wordt, veeltijds toont poging te hebben om te voorschijn te icomen en dadelijk onder de levendigen geteld te worden, alzoo is het ook in deze geboorte uit God door het Woord der waarheid". Zo is er volgens Comrie in het hart van de 'embryo' in de genade een "verlangen naar de wezenlijke en klare uitgewikkelde ontdekking van Jezus aan het hart". Er is een voortdurend opdragen van zichzelf aan de Heere om met God verzoend te mogen worden. Soms krijgt de ziel 'eenige inlichting in de weg van genade', zoals Comrie het uitdrukt. Maar tot de klare en heldere kennis van Christus, tot een doorbraak van het genadeleven, tot de geboorte wil het niet komen:

" .... Als zij nu den grooten stap zullen gaan doen, óf het licht wordt ingetrokken, óf hare gestalte verandert, óf er komen temptatiën, zoodat zij beangst zijn om het te doen, even gelijk iemand, die over een klein water springen moet, hij komt met courage om het te doen, maar, iets inkomende, staat hij te beven, durft het niet wagen, hoe gaarne hij op den anderen oever zou willen zijn

Comrie herinnert dan aan het bekende woord uit Jesaja 37 : 3: De kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geen kracht om te baren". Toch, zo merkt hij op, wordt elk kind op de bestemde tijd geboren. Dat is nóg een overeenkomst tussen de natuurlijke geboorte en de wedergeboorte! Comrie bedoelt dan in dit verband met de 'bevruchting' - het zij voor alle duidelijkheid nog eens opgemerkt - het moment van de levendmaking van de dode zondaar. Dan wordt de mens - geheel lijdelijk van zijn kant! - ingelijfd in Christus door het geloof. Dan ontstaat wat hij noemde de embryo. Alle wezenlijke 'stamselen' van het nieuwe leven zijn dan reeds tegenwoordig. Zoals in een embryo in de natuur armpjes en beentjes, ja alle ledematen er al zijn, hoe klein en onbeduidend ook. Ze groeien er niet pas na de geboorte aan, nietwaar? Maar dan komt het in de natuur tot de geboorte. Het leven - dat verborgen reeds lange tijd aanwezig was - wordt zichtbaar, nu ook voor anderen. Het komt nu tot wat Comrie noemt een 'dadelijke en wederzijdsche onderhandeling met Christus'. Dan doet Comrie een uitspraak waar ik in De Saam­ binder al meermalen op gewezen heb: .... dat wij zeer gaarne betuigen, dat wij het niet met die houden, die stellen, dat al het genoemde geen zaligmakend werk zijn zou, totdat de ziel met bewustheid in een dadelijke en wederzijdsche onderhandeling met Christus komt".

Voorbereidingen tot de wedergeboorte?

Een belangrijke en veelbesproken vraag is altijd weer: zijn er voorbereidingen tot de wedergeboorte! Als we deze vraag aan Comrie zouden hebben kunnen stellen, dan zou hij waarschijnlijk hebben geantwoord met een wedervraag: voorbereidingen van de kant van God of voorbereidingen van de kant van de mensl Wat het laatste betreft: van de kant van de mens is er geen enkel voorbereidend werk tot de wedergeboorte. In de preek over Zondag 7 merkt Comrie op, dat de Heilige Geest in ons niets vindt dat Hij zou kunnen gebruiken om ons te wederbaren. O nee, zegt Comrie: het enige dat in ons is, is onze verdorven aard, waardoor wij geheel en niet maar half dood zijn. De Geest Gods wederbaart de uitverkoren zondaar die dood was, zonder diens toedoen; ook niet bij trappen, maar (hier gebruikt Comrie Griekse woorden) in een punt des tijds, in een ogenblik.

Maar hoe is het van de kant van God? Gaan er aan de wedergeboorte gewoonlijk enige werkingen van de Heilige Geest vooraf? Comrie antwoordt dat er over deze vraag door de godgeleerden niet hetzelfde wordt gedacht. Er is op dit punt een verschil, "doch van geen groot aanbelang". Hij wijst erop, dat het vooral Engelse theologen zijn geweest zoals Perkins en Amesius, die hebben geleerd dat er in het werk van de bekering gewoonlijk enige voorbereidingen zijn door de Heilige Geest. Zij denken dan aan een zeker buigzaam maken van de wil, een zeer ernstige overdenking van Gods Wet, een overdenking van zijn zonden waardoor men God vertoornd heeft, een wettische vrees voor de straf en enige angsten der hel, die vergezeld gaat met een wanhoop aan alles wat men van zichzelf heeft. Comrie herinnert er aan, dat de Engelse afgevaardigden op de Synode van Dordrecht in 1618/19 in deze trant hebben gesproken toen het derde en vierde artikel van de Dordtse Leer­ regels ter sprake kwam. Toen hebben echter verreweg de meeste Nederlandse theologen zich hiertegen verzet. Hij verwijst dan naar hetgeen Witsius hierover zegt in zijn boek over de Verbonden. Deze vermaarde zeventiende eeuwse theoloog betoont zich erg afkerig van zulk een spreken over 'voorbereidingen tot de wedergeboorte', dat de doodsstaat van de mens loochent en de natuurlijke mens aanspoort zijn vermogen te gebruiken om te kloppen, te zoeken en te hongeren; kortom, om in eigen kracht tot Jezus te gaan. Toch erkent Witsius dat er sommige rechtzinnige godgeleerden zijn geweest die - hoewel in een totaal andere zin - van voorbereidingen tot de wedergeboorte hebben gesproken. Hij noemt dan ook weer Perkins en Amesius. Persoonlijk zou Witsius echter liever anders spreken: "Maar evenwel menen wij, dat diegenen netter redekavelen, welke stellen dat deze en diergelijke dingen in de uitverkorenen geen voorbereidingen tot de wedergeboorte zijn, maar vruchten en gewrochten van de eerste geboorte: voorbereidingen nochtans tot verder en volmaakter werkingen van de edelmoediger makende Geest" {De verscheiden bedelingen der verbonden Gods, derde druk, 1716, blz. 341). Als er onder onze lezers zijn die zich in deze materie nog wat verder willen verdiepen, kunnen zij te rade gaan bij het proefschrift van dr. Hugo Visscher over Guilelmus Amesius uit 1894 (blz. 125-131). Verder zegt Comrie ietwat lakoniek: " .... ondertusschen het is meest maar een woordenstrydt ...." En dat is ook zo. Als men maar met de grootst mogelijke kracht staande houdt dat er van 's mensen kant niets is dat de wedergeboorte kan voorbereiden. De dode zondaar wordt levend gemaakt door een almachtige kracht Gods. Het is een werk, zoals onze Dordtse vaderen dat zo schoon hebben verwoord, dat God zonder ons in ons werkt. En tussen dood en leven is geen tussenstaat.

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1997

De Saambinder | 12 Pagina's

Wedergeboorte en geloof bij Alexander Comrie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1997

De Saambinder | 12 Pagina's