De verschijning van Jezus aan de zee van Tiberias
"Jezus dan zeide tot hen: "Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? " Zij antwoordden Hem: "Neen". Johannes 21 : 5.
In de morgendienst stond Jezus op de oever, doch zij wisten niet dat het Jezus was. En dan toch drie jaren met Hem omgegaan? Dan nog zo kort geleden Hem enkele malen gezien? Ja, inderdaad, en toch kennen ze Hem niet. Al staat Hij nog zo dicht bij ons. Hij moet Zichzelf openbaren en ons verlichten door Zijn Geest om Hem te kennen.
Het is een weldaad, dat Hij aan al Zijn volk beloofd heeft: "Ik zal Mijzelf aan hen openbaren", anders zouden zij Hem nooit kennen. Die onbekende richt tot die afgetobde en moedeloze discipelen de vraag: "Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? " Het was wel een zeer liefelijke, maar tevens ook zo'n hartontdekkende vraag. Het was uit liefde omdat Hij wist wat een vergeefse arbeid zij hadden verricht, maar ook tevens zo hartontdekkend. Het was enerzijds om hun de gelegenheid te schenken hun hart eens te luchten, doch anderzijds om eens eerlijk uit hun mond te horen wat het resultaat was van al hun zwoegen die ganse nacht. Christus wist op de volmaaktste wijze hoe het er bij stond, omdat Hij ook de alwetende God is. Doch Hij wilde hun hart uithalen. Hij wist wel en Hij weet wel hoe ellendig, arm en teleurgesteld zij waren en al Zijn volk is. Maar let eens op de vraag zelf. Hij vroeg niet of zij brood hadden. O neen, want Hij, Die daar stond, was het Brood des Levens, Dat uit de hemel was nedergedaald en Dat de wereld het leven geeft. Dat zij Hem misten, wist Hij.
Hij vroeg of ze toespijs hadden. Uitwendig en letterlijk was dat een heel natuurlijke vraag. Met het woord toespijs werd gewoonlijk op vis gedoeld, dat een lievelingsgerecht was bij het brood. En het naderende schip moest de vreemdeling doen vermoeden, dat de vissers van dit soort toespijs een overvloed aan boord hadden en dat zij wel iets daarvan voor hem over zouden hebben.
Maar wij weten, dat de Heere Jezus die vraag niet gesteld heeft om iets van Zijn discipelen te ontvangen. Och neen. Hij is alles en dat in alle voor Zijn volk. Hij is niet gekomen om van Zijn volk gediend te worden, maar om hen Zelf te dienen. Niet opdat zij Hem rijk zouden maken kwam Hij in de wereld, maar opdat Hij door Zijn armoede hen rijk zou maken. Straks zal Hij hen daar wel de blijken en bewijzen van geven.
Waarom de Heere Jezus die vraag stelde, daar hebben de discipelen geen flauw vermoeden van gehad. En toch, de bedoeling van de Heere Jezus is, dat zij hun armoede voor Hem open zullen leggen. O, dat klinkt zo liefelijk in de oren van de Heere Jezus, wanneer Zijn volk het eerlijk bekent hoe zij met al hun arbeid uitgekomen zijn. Maar laten wij niet vergeten, dat er wat aan voorafgaat eer zij tot zulk een belijdenis komen. Het is onze natuur eigen om onze armoede maar te bedekken. Ja, God Zelf moet ons eerlijk en oprecht maken. Anders is en blijft het: "Bedrog en onrecht spreekt zijn mond", en dat in ons bidden, in ons spreken en in ons preken. O geliefden, het moet maar eens in de weegschaal van het Goddelijk heiligdom komen, dan schrikken wij van onszelf. Niet de genade, maar de vreze Gods bewaart ons van tegen de Heere te zondigen. Dat droevige beginsel "gij zult als God zijn" zit er toch zo diep bij ons in. Het is zo geheel tegen onze natuur om niets te wezen en niets te hebben. Het antwoord dat de discipelen gaven was kort. Korter kon het niet. Het is wel hard gevallen voor de discipelen om op die vraag dat antwoord te moeten geven. Maar ja, zij konden niet anders. Zij zijn toch kinderen die niet liegen zullen. De Heere maakt Zijn volk oprecht. Nee, het is er de Heere Jezus niet om te doen om te horen hoe rijk zij zijn, maar Hij dwingt Zijn volk om hun armoede voor Hem open te leggen. Hij hoort zo gaarne dat het hun aan alles ontbreekt, want dan staat Hij klaar om die armen met goederen te vervullen, om Zichzelf aan hen weg te schenken.
Het was ook een betekenisvol antwoord. Driejaren, twee jaren, eenjaar geleden, ja, toen hadden zij nog wel wat, maar nu zijn zij zo ver gevorderd, dat zij niets meer hebben. Nu moeten zij alles krijgen. Nu moeten zij uit genade zalig worden. O, wat een diepe vernedering voor de hoogmoedige mens, maar dat is toch de enige weg waarin Christus Zich in Zijn volle al- genoegzaamheid aan hen kan openbaren.
"Uit de werken der wet zal geen vlees voor God gerechtvaardigd worden". Eerst moet Christus sterven, maar Zich daarna ook voor een tijd verbergen, zodat wij alles verliezen om Hem alleen te gewinnen. O gelukkige zielen, die niets meer hebben, God zal u helpen bij het aanbreken van de morgenstond.
Gij allen die er vreemdeling van zijt, dat gij uw armoede toch eens leerde zien. In het paradijs zijn wij alles verloren en, zal het wel zijn voor tijd en eeuwigheid, dan zullen we terug moeten krijgen wat wij verloren hebben. Wij moeten met God verzoend en bevredigd worden door de dood Zijns Zoons. Wij moeten gewassen worden in het bloed des Lams, Gods beeld terug ontvangen en in de gemeenschap met God hersteld worden. Doch bedenk, mijn medereiziger naar de eeuwigheid, dat wij, evenals de discipelen, geroepen moeten worden met een heihge roeping, dat wij in onderhandeling met Christus moeten komen. In de weg, die de Heere met al Zijn volk houdt. Christus heeft eens tot Zijn discipelen gezegd: "Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren". En dat geldt ook voor ons. Zo gaat het met allen, die hier in de tijd van Gods welbehagen geroepen worden uit de dood tot het leven. Wanneer het gemis van God en het gemis van Christus nooit door Gods Geest ontdekt is, kan er ook nooit betrekking zijn op de vervuUing van dat gemis. De levendmaking door God de Heilige Geest is ons voor alle dingen van node. En al die kleine parelen, die wij hebben opgezameld en waaraan wij zo krampachtig vasthouden, moe ten wij leren verkopen voor die Parel van grote waarde. Wij moeten alles schade en drek achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus. Wij moeten uit ons werk gezet worden om in het werk van Christus te worden ingezet en daarin alleen te rusten met ons ganse hart.
Er zijn mensen, die zeggen dat zij bekeerd zijn en die nog nooit armoede hebben leren kennen. Zij zijn rijk en verrijkt en hebben geen dings gebrek. O, die gewaande rijkdom zal wegvallen, soms al in dit leven, maar zeker in de ure des doods. O, dan met lege handen te zullen staan, wat zal dat verschrikkelijk zijn. God ontdekke u nog eer het voor eeuwig te laat zal zijn. Wanneer wij nooit iets missen, doch altijd maar volop hebben, zal Christus nooit waarde voor ons krijgen.
Er is een volk, dat alles door God ontnomen wordt. Wees er maar niet te bedroefd over, want het is de weg, waarin gij alles zult vinden hetgeen tot het leven en tot de godzaligheid nodig is.
En volk des Heeren, in de stand van het leven in de heiligmaking zal uw gemis groter zijn dan uw bezit. Wij moeten al wat teleurstellingen opdoen en uitgeledigd op de aarde zitten, opdat Christus het enige en het al voor onze ziel zal worden. Door de diepste armoede gaat het met al Gods kinderen tot de grootste rijkdom. Alle gemis zal in de hemel eeuwig vervuld worden, wanneer gij verzadigd zult worden met Gods beeld en God zijn zal alles en dat in allen. Dan zal het werkverbond voor eeuwig wegvallen en het genadeverbond in zijn volle heerlijkheid voor u schitteren.
Wijlen ds. W.C. Lamain.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 mei 2001
De Saambinder | 12 Pagina's