Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Isaäc da Costa (1798-1860)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Isaäc da Costa (1798-1860)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Strijder in de volle wapenrusting Gods

(3)

Crisis en licht

Geruime tijd verkeerde de jonge Da Costa in een geestelijke crisis, die geleidelijk het karakter aannam van hooggaande zielenstrijd. Een bepaald woord, door Bilderdijk tot zijn heilbegerige leerling gesproken, 'was als den lichtstraal in de donkerheid, als de aanbreking van een dageraad midden in den diepen nacht.' Da Costa deelt in dit verband over het hem geopenbaarde heilgeheim het volgende mee: 'In een dier oogenblikken, waarin hij zijn hart voor mij plag uit te storten, ontviel hem op eens een uitdrukking over de Verborgenheid van den levenden en waarachtigen God, die tot mijn binnenste doordrong. Het was de hoog aanbiddelijke Waarheid, dat God van alle eeuwigheid in zichzelven heeft dat Afschijnsel Zijner heerlijkheid, dat Uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid: den ZOON.'

Vanaf dat ogenblik werden de ogen van Da Costa geopend voor de onfeilbare Waarheid van het Oude Testament, al was hij destijds nog niet tot de belijdenis gekomen dat Jezus van Nazareth de Zoon was van Israels God, de Messias Die reeds door de profeten was voorzegd. 'Doch ook deze schellen der blindheid moesten wegvallen', zo luidt zijn getuigenis. 'Op één oogenblik (het was het tijdstip mijner diepste verwikkeling in den weg die ten afgrond voert!) ging er een licht op in het diepst mijns bestaans; en ik bevond mij geloovende, dat Jezus de Nazarener de Koning van Israël, de Zaligmaker der wereld was.' Ernstig, biddend en volhardend onderzoek van de Schriften deed hem het tenslotte het heilgeheim verstaan.

Een onvergetelijke dag

In zijn De mensch en de dichter Bilderdijk vertelt Da Costa nog hoe de zich steeds sterker opdringende gedachte dat Jezus van Nazareth de Messias, de Zoon van God zou zijn, door hem met alle kracht werd bestre- den, 'totdat op een onvergetelijken dag in October 1820 de schellen hem vielen van de oogen en hij geloovend mocht nedervallen voor dien Jezus den Nazarener, den Koning der Joden, als ook zijn Heer en zijn God.' In het bekende gedicht God met ons heeft Da Costa later de heerlijke verworvenheid van zijn zieleworstelingen neergelegd. De aanhef van dit aangrijpende gedicht getuigt van een dichter die 'in diepten verzonken (is) van leed en ellende.' Na uitvoerig te hebben gehandeld over zijn verloren toestand getuigt de dichter vervolgens: 'O God des ontfermens! Gy zaagt op my neder, En 'k werd tot een nieuwe bevatting herteeld!' In de volgende strofen belijdt hij dan zijn geloof in de Christus, Die hem uit genade is geopenbaard: Mijn Redder, mijn Goël, mijn Zondenvernieler, Mijn Meester, mijn Heiland, mijn Heer en mijn God! Mijn Onheilverwinner, mijn Levensbezieler, Gezegend, geheiligd, beslist is mijn lot! Voor U wil ik strijden, voor U wil ik lijden. Voor U wil ik de aarde doorgalmen van lof!

Het spreekt haast vanzelf dat de eerste persoon, aan wie Da Costa zijn blijde zielservaring mededeelde, Bilderdijk is geweest. 'Hij vernam die met blijde belangstelling, maar tevens met dien schroom voor alle opgewondenheid van verbeelding die hem eigen was; en daarom dan ook zonder van die eerste opwellingen van een getroffen gemoed, zoo het uiterlijk scheen, veel werks te maken, ' zo vermeldt de nieuwgeboren christen. Al had de visionaire verbeelding van de dichter in zijn poëzie menigmaal een hoge vlucht bereikt, hier moeten wij niettemin zijn bezadigde wijsheid opmerken. Het behoeft ons niet te verwonderen dat Bilderdijk en Da Costa aan elkaar diverse dichterlijke sympathiebetuigingen hebben gewijd. De wederzijdse nauwe relatie, als tussen een vader en zijn geestelijke zoon, is levenslang bestendigd gebleven. De vraag of de bekering van Da Costa op rekening van Bilderdijk moet worden geschreven wordt echter door de feiten weerlegd.

Behalve Bilderdijk werden ook 'de boezemvriend van zijn jeugd', Abraham Capadose en Da Costa's vrouw Hanna Belmonte in het geheim ingewijd. Hanna was zijn twee jaar jongere nicht met wie hij op 11 juli 1821 in het huwelijk was getreden. Haar moeder was een zuster van Da Costa's vader. Aangezien zij reeds op vierjarige leeftijd haar eigen vader had verloren, had zij haar opvoeding gedeeltelijk ontvangen aan een christelijk instituut. Da Costa schrijft over haar: 'Mijne lieve Egade was door eene bijzondere leiding der Goddelijke Voorzienigheid reeds in hare kindsheid voorbereid geworden, om nu insgelijks uit mijnen mond dat woord te hooren en met haar hart te omhelzen: De zaligheid is in Jezus Christus en in geen anderen dan Hem!'

Nieuwe oriëntatie

Da Costa's aanvaarding van de Christus der Schriften bracht hem tot een nieuwe oriëntatie op het Jodendom, een oriëntatie die hij zijn hele leven niet heeft losgelaten. 'Ik bleef toch wel (neen, ik werd eerst recht) Israëliet, toen ik, door de genade van mijner vaderen God en Zaligmaker, mij Christen beleed.' Hoe verheugde hij zich over het feit dat de Spaanse Joden, zijn voorvaderen dus, niet aan de kruisiging van Christus hadden deelgenomen, omdat deze na de Babylonische ballingschap naar Spanje waren geëmigreerd. In historisch opzicht staat het volgens D. Kalmijn, de levensbeschrijver van Capadose, wel vast dat talrijke Israëlietische geslachten, die destijds tot "de Sephardim" werden gerekend, zich na de verwoesting van de tweede tempel te Jeruzalem op het Pyrenese schiereiland hebben gevestigd.

Da Costa's streven om jodendom en christendom te verenigen en in zekere zin te verzoenen bracht hem in een tweeslachtige positie. Vandaar dat hij er aanvankelijk nog niet toe kon overgaan zijn christendom openlijk te belijden door zich door middel van een publieke doopbediening aan de Christelijke kerk te verbinden. Een dergelijke overgang zou immers niet alleen een definitieve breuk met het traditionele Jodendom, maar eveneens met alle tot dusver onderhouden familie- en vriendenrelaties hebben betekend. De joodse vormen werden aanvankelijk nog, zij het met een christelijke intentie, in acht genomen. Dit geschiedde onder andere nog bij zijn huwelijksplechtigheid in 1821 en bij de rouwplechtigheid na het overlijden van zijn vader in januari 1822.

Eerbied voor zijn ouders had Da Costa tot dusver van een publieke overgang naar het Christendom weerhouden. De beleving van het Christendom in joodse zin bleek echter uiteindelijk een fictie te zijn. Zijn zielenvriend Willem de Clercq, die inmiddels ook deelgenoot was geworden van zijn geheim, had veel begrip voor de moeilijke situatie waarin Da Costa verkeerde. Naar zijn gevoel werd Da Costa zowel door de Joden als door de Christenen miskend. In zijn beroemde Dagboek wijdde hij vele aangrijpende bladzijden aan de toestand van zijn beminde vriend. Toen hij Da Costa eens opzocht, was deze net bezig met het lezen van Luthers werk Over den knechtelijken wil. Hij had hieruit afgeleid dat de hervormer, zo schrijft hij, 'wel verre van, zoo als dikwerf verzekerd is geworden, een vijand der predestinatie te zijn, zelfs verder daarin dan velen der lateren is gegaan.' De uit 'verlicht'-godsdienstige kring afkomstige De Clercq, die eveneens met deze zaken worstelde, had met zijn vriend te doen. 'Zware angst had da Costa doorgestaan bij het doorgronden dezer dingen in de vorige dagen. Hij had oogenblikken gehad, waarin niet het lichaam de ziel, maar de ziel het lichaam dreigt te verbrijzelen.'

Een ingrijpend besluit

Da Costa's vriend en studiegenoot Abraham Capadose maakte omstreeks deze tijd eenzelfde geestelijke ontwikkeling door. Ook hij kwam na een periode van veel geestelijke strijd 'tot den uitroep der zaligste blijdschap: "Wij hebben Dien gevonden, van welken Mozes in de Wet geschreven heeft en de profeten'". De vijandige houding, die Capadose van de zijde van zijn familie moest ondervinden, maakte zijn positie in de Portugees-Joodse gemeente onhoudbaar. Nadat zijn vader op 22 februari 1822 gestorven was, kwam Da Costa, samen met zijn echtgenote en zijn vriend Capadose, tot het besluit Christus openlijk te belijden door zich door middel van een publieke doopbediening aan de Christelijke Kerk te verbinden. Alledrie waren ervan overtuigd 'dat zij zich hadden te voegen bij de Gereformeerde Gemeente, waarvan de grondbelijdenis aan God de hoogste eer, aan de zondaar in zijn diepste vernedering, genade en heil toebracht.'

(wordt vervolgd) Barneveld,

W van der Zwaag.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2003

De Saambinder | 16 Pagina's

Isaäc da Costa (1798-1860)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2003

De Saambinder | 16 Pagina's