Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De goedheid van de Heere

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De goedheid van de Heere

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

"Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid." Psalm 138: 8

Wat was David toen hij deze psalm gedicht heeft op een goede plaats. David had zulke heerlijke en hoge gedachten van God toen hij dit loflied mocht zingen. Hij prijst en looft de HEERE vanwege Zijn heiligheid, goedheid en waarheid.

Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid! U begrijpt wellicht dat David het hier heeft over de bijzondere goedheid van God. Die goedertierenheid die Hij bewijst aan Zijn kinderen. Die goedertierenheid waar David hier over spreekt is een Goddelijke goedertierenheid! Die goedheid stijgt uit boven alle goedheid, die gevallen Adamskinderen trachten te bewijzen aan hun naasten. U vraagt misschien: waarin bestaat die goedertierenheid van de HEERE waarvan David zingt? Hij noemt dat in het voorgaande van onze tekst en in hetgeen erop volgt. Ik wil een paar dingen daarvan noemen.

David zegt: De HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan! Daarmee wijst hij allereerst op de ongekende heerlijkheid van God. Wie zal daarvan iets kunnen uitdrukken? Wie zal de verhevenheid, majesteit en heerlijkheid van de HEERE kunnen verwoorden? Wie is met Hem te vergelijken? Immers niemand. Van die hoge en verheven God zegt David verder, dat Hij goedertierenheid bewijst aan een geringe en een gevallen zondaar. Dan heeft David het niet over een ander, maar over zichzelf! Hij zegt van zichzelf dat hij een geringe is! Nee, dat was geen gemaakte ootmoed, maar oprechte ootmoed. David kende zichzelf als een geringe voor Gods aangezicht. Hij was immers een zondig mens die alle heerlijkheid door moedwillige ongehoorzaamheid verloren is. Wij zijn, geringe, nietige zondaren, die geen ware kennis van God meer bezitten, die ook geen ware gerechtigheid meer hebben, namelijk de gerechtigheid waarmee God ons versierd had in de schepping.

Daarom vertonen wij geen heerlijkheid meer zoals we dat bezaten in de schepping. Het heerlijke beeld van God zijn we kwijt! Dat wist David door het licht en de ontdekkende bediening van Gods Geest.

Weten wij dat ook, lezer? Dat is zo nodig om met de dichter Gods goedertierenheid te leren loven. Want in dat licht worden alle weldaden groot. Dan alleen zien wij de zegeningen en weldaden in het licht van een welverdiend oordeel! Dan belijden wij: Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid! Geliefde jeugd en ouderen, David loofde de HEERE om meer zaken. Hij was immers ook een geringe schaapherder, die door de HEERE verhoogd was tot koning over Israël.

Nu had David een begeerte gehad om als koning voor de HEERE een huis te bouwen. U kent die geschiedenis wel uit 2 Samuel 7 en 1 Kronieken 17. U moet deze geschiedenis nog maar eens lezen. Echter, David mocht de HEERE geen huis bouwen. Maar de HEERE beloofde hem, dat één na hem, uit hem, de HEERE een huis zou bouwen. "Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in der eeuwigheid". In deze woorden beloofde de HEERE aan David dat het koninkrijk niet van zijn zaad genomen zou worden. Ook dat de HEERE een huis gebouwd zou worden. Dat verbrak het hart van David op zodanige wijze, dat hij sprak: "Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? En dit is klein in Uw ogen geweest, o God, daarom hebt Gij van het huis uws knechts tot van verre heen gesproken en Gij hebt naar menselijke wijze voorzien met deze verhoging, o HEERE God", Zie lezers, u begrijpt, het is niet verwonderlijk dat David zei: "Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid".

Maar er ligt nog meer in, want David mocht door het geloof ook zien op Christus, Die uit David zou voortkomen naar het vlees en de HEERE een huis zou bouwen, namelijk een geestelijk huis, een koninklijk priesterdom. Dat wil zeggen: de Kerk, het volk dat God lief gehad heeft met een eeuwige liefde. Christus bouwt dat geestelijk huis op het fundament van Zijn Middelaarsverdiensten. Daarin mocht David ook delen. Wij ook ? Dan zal de begeerte van David ons niet vreemd zijn om de HEERE te loven. Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid. Wie zal het wonder van deze goedheid ooit kunnen bevatten? Immers niemand! Het getuigt van ongekende goedheid. Goddelijke goedheid. Goddelijke liefde. Van die goedheid zegt de dichter nog iets. Hij zegt: die is in eeuwigheid. Dat wil zeggen, die goedertierenheid verandert niet, die blijft altijd duren. De ontrouw, de zonde en welke wangestalten er ook in de kinderen van God kunnen zijn, ze doen deze goedertierenheid van de HEERE nimmer teniet. Die goedheid vindt zijn oorsprong in de eeuwige God; daarom is ze ook eeuwig. Die goedheid vindt zijn oorsprong in de eeuwigheid uit het verbond des vredes, naar het welbehagen van God.

Die goedheid is in eeuwigheid! O, welk een troost voor de Kerk. Als u geen vreemdeling bent van deze zaken, dan kan het niet anders of deze woorden wekken ons op om met David dankdag te houden. Dan kunnen deze woorden ons ook brengen op die plaats waar David was, toen hij deze psalm mocht dichten, namelijk in het dal van verootmoediging, waar God groot is in de beleving van het hart en de mens klein. U vraagt: hoe zit het dan als je deze dingen niet kent, in het leven? Is er dan geen opwekking nodig om de HEERE te loven voor Zijn goedertierenheid? Ach, u zult mij in gedachten reeds voor zijn! Ziende op de weldaden aan een ieder van ons bewezen in tijdelijk opzicht, zouden we de HEERE allen moeten loven. Daarbij komt nog, dat de HEERE arbeid verricht tot ons zielenheil. Hij schenkt ons nog steeds de verkondiging van Zijn heilig Woord. Dat is Zijn goedertierenheid, waarin Hij openbaart geen lust in onze dood te hebben. We leven nog. We kunnen nog bekeerd worden. David geeft in deze psalm ook aan 'op welke wijze' hij de HEERE wil loven en erkennen. Met zijn gehele hart, want zo lezen wij in vers 1 van deze psalm: Ik zal U loven met mijn gehele hart! David begeert dus met een ongedeeld hart God te loven en te danken voor Zijn goedertierenheid!

Vervolgens geeft David aan 'waar' hij de HEERE wil erkennen voor zijn goedertierenheid, vers 2: "Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid!"

In Gods huis begeert David de HEERE te loven en te danken voor zijn goedertierenheid. Lezers dat we samen op de dankdag iets van hetgeen in deze psalm geschreven staat, door genade mogen beleven en betrachten. Het zou leiden tot eer van God en tot onze zaligheid.

Elspeet, ds. A. Vermeij.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 2003

De Saambinder | 12 Pagina's

De goedheid van de Heere

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 2003

De Saambinder | 12 Pagina's