Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waar komt het vandaan?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar komt het vandaan?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de standen in het genadeleven

(2)

Iets van recente datum?

Vorige week vroegen wij ons af of het preken van de standen in het genadeleven niet iets is dat alleen

bekend is binnen de Nederlandse bevindelijk gereformeerden van de laatste tijd. Ditmaal zien we een andere vraag onder ogen: is het spreken over standen in het genadeleven niet iets dat pas sedert de laatste decennia onder de bevindelijk gereformeerden is opgekomen? Die vraag is eigenlijk te zwak om serieus te bespreken. Het zou met citaten van vele predikanten, alleen al uit de Gereformeerde Gemeenten uit de twintigste eeuw, zijn aan te tonen dat zij de standen in het geestelijk leven hebben gepredikt. Wie er lust toe gevoelt, kan zich nog eens verdiepen in het in 1972 verschenen werk van dr. C. van de Ketterij, De weg in woorden. Het boek geeft een systematische beschrijving van piëtistisch woordgebruik na 1900. Vele malen verwijst de schrijver naar preken uit de serie Uit den Schat des Woords en naar artikelen in De Saambinder en andere bladen.

Ds. G.H. Kersten

Het is al evenmin eerlijk te suggereren dat deze dingen een koerswijziging zouden betekenen binnen onze Gereformeerde Gemeenten, een wijziging die zich de laatste 25 jaar zou hebben doorgezet. Wie - ik noem maar één voorbeeld uit vele - de preek over Psalm 47 leest die ds. G.H. Kersten op Hemelvaartsdag 1907 in Rotterdam heeft uitgesproken, moet zich over twee dingen verwonderen. In de eerste plaats over het diepe inzicht van deze 24-jarige jongeman in het bevindelijke leven, maar in de tweede plaats ook over de wijze waarop in deze preek voortdurend het onderwerpelijke aan het voorwerpelijke wordt verbonden en eruit afgeleid.

Dezelfde ds. Kersten zegt in een preek over Galaten 3:29: 'Helaas, velen in onze dagen spreken nog wel van de noodzakelijkheid der bekering (die anderen vanwege hun ingebeelde verlichting zelfs niet meer nodig achten), maar kennen de standen in het geloofsleven niet. Bekeerd is bij hen bekeerd; en de bekeerde moet maar geloven alles te bezitten...'. En in een preek over Hebreeën 7 merkt hij op: 'Er zijn twee dingen, waarop wij acht moeten geven. Dat zijn deze beide dingen. Ten eerste zijn er onderscheiden standen in het genadeleven van Gods volk; zij zijn niet alle even ver gekomen. Ten tweede letten wij daarop, dat elke stand zijn eigen eigenschappen heeft, die zijn kenmerken moet vertonen...'. We behoeven het overigens niet te hebben van sporadische formuleringen in de preken van ds. Kersten. De prediking van de standen in het genadeleven was kenmerkend voor hem.

Gezelschapstaai?

We moeten nog een andere, eveneens vaak gestelde vraag onder ogen zien: is het spreken over standen in het genadeleven afkomstig uit de gezelschapskringen? Deze vraag moeten wij serieuzer nemen dan de vorige. Het is overigens niet zo eenvoudig te zeggen wat onder gezelschapskringen moet worden verstaan. Dat de gezelschappen, inclusief hun taalgebruik, invloed hebben gehad op onze gemeenten in de beginperiode van hun ontstaan, is buiten kijf. We moeten echter goed onderscheiden als het over 'gezelschapstaal' gaat en niet zomaar alles over één kam scheren.

a. Dat soms binnen de gezelschappen over het geestelijk leven werd gesproken op een wijze die de toets van de Schrift niet kan doorstaan, behoeft niet te worden ontkend. Soms droeg het spraakgebruik bijvoorbeeld invloeden van de mystiek. Comrie gebruikt in zijn preek over Zondag 1 ergens de uitdrukking dat het niet gemakkelijk gaat zichzelf 'geheel te ontworden'. Zelf tekent hij in een voetnoot erbij aan: 'Ik gebruik dit woord en meer dergelijke woorden in de allergezondste zin (...). Van de verdorven mystiek heb ik een afkeer'.

b. In andere gevallen is sprake van verkeerd taalgebruik, zonder dat inhoudelijk de Schrift geweld wordt aangedaan. We kunnen denken aan de bekende uitdrukking 'de tijd der minne'. Heel vaak wordt die term gebruikt als de tijd van Gods welbehagen, het uur van de wedergeboorte wordt bedoeld. In het licht van Ezechiël 16 is dit echter niet vol te houden: het uur der minne ziet daar op de twééde voorbijgang des Heeren, de tijd van de ondertrouw. Als de Heere voor de eerste maal voorbijgaat, is het meisje dat later Zijn bruid zal zijn nog maar een pasgeboren zuigeling, geworpen op het vlakke van het veld. En een pasgeboren baby kent nu eenmaal geen tijd der minne!

c. In weer andere gevallen is er sprake van termen die soms verzet oproepen, maar die bij nadere beschouwing helemaal zo onschriftuurlijk niet zijn als veelal wordt gesuggereerd. We willen twee vaak gebezigde uitdrukkingen noemen, die overigens inderdaad wel afkomstig kunnen zijn uit de kringen van het gezelschapsleven. Allereerst noemen we het soms gemaakte onderscheid tussen een openbaring van de Middelaar in het Woord en een openbaring van de Persoon van de Middelaar. Het dubieuze in de uitdrukking is natuurlijk dat de gedachte zou kunnen worden gewekt dat er een openbaring van Christus mogelijk is buiten het Woord om. Dat is zeker niet de bedoeling. Wat men bedoelt is, dat de kennisneming van de Middelaar aanvankelijk zo kan zijn dat Hij als het ware wordt aanschouwd in de beloften van de Schrift, terwijl het toch nog niet komt tot een omhelzen van Hem in de ziel. Er blijven als het ware 'traliën' tussen Hem en de ziel in staan. Waar nog een venster is, kan men de persoon achter het venster niet omhelzen. Bij de 'Persoonsopenbaring' komt het tot een geloofsomhelzing van de Persoon van Christus - natuurlijk nooit buiten het Woord om. De vraag is: is deze gedachte nu onschriftuurlijk? We moeten dat niet te gemakkelijk zeggen. In de geschiedenis van de Emmaüsgangers bijvoorbeeld is heel duidelijk een onderscheid aan te wijzen tussen hun kennen van de Middelaar tijdens hun gaan op de weg en hun zitten aan de tafel. Tijdens de wandeling naar Emmaüs werden hun ogen gehouden dat zij Hem niet kenden! Niettemin was hun hart brandende in hen, toen Hij tot hen sprak op de weg en hun de Schriften opende. Maar pas toen Hij met hen aanzat, werden hun ogen geopend en zij kenden Hem. Is hier geen sprake van standen in het genadeleven?

Als tweede voorbeeld van deze categorie van termen wil ik wijzen op de omstreden uitdrukking zien is nog geen hebben. Ook hier geldt dat de uitdrukking zelf niet zonder bezwaar is. Het werkwoord zien komt immers in de Schrift meermalen voor als een geloofsoefening. Dit neemt niet weg dat de gedachte die men met de term wil uitdrukken, wel degelijk schriftuurlijk is. Men wil er immers mee zeggen dat een openbaring van de Middelaar aan het hart een groot wonder is, maar wel te onderscheiden van het op rechtsgronden deel krijgen aan de Middelaar. De koopman die één parel van grote waarde vond, verblijdde zich ongetwijfeld.

Toch was die blijdschap gemengd met zorg. Hij had de parel immers nog niet! Het vinden (zien) en kopen worden in de tweelinggelijkenis van de schat in de akker en de parel van grote waarde nadrukkelijk onderscheiden (Mattheüs 13:44-46). Daarom is er geen enkele reden op de uitdrukking 'zien is nog geen hebben' allergisch te reageren, als zou het een onschriftuurlijke gezelschapsterm zijn.

We moeten nuchter en op onze hoede blijven en niet te gemakkelijk iets gezelschapstaal of gemeentetheologie noemen. Er zit achter dit spreken niet zelden een afkeer van de geestelijke inhoud van de termen waartegen men zich verzet. Ds. Kersten had in zijn tijd ook de nodige tegenkanting te verduren van mensen die zijn opvattingen 'op den dool geraakte vroomheid' achtten.

De vraag is en blijft niet: komt een bepaald spreken uit het gezelschapsleven voort, maar: kan het de toets van de Schrift doorstaan?

Overigens is de vraag die wij stelden in de eerste plaats een kerkhistorische. Als nu het spreken over standen in het genadeleven zoals dat onder ons gebruikelijk is geworden, reeds gemeengoed was binnen de kring van onze gemeenten gedurende de gehele twintigste eeuw, wanneer is men er dan mee begonnen? Liggen de wortels ervan niet veel verder vóór de gezelschapssfeer van de negentiende eeuw dan men soms suggereert? Het is daarom tijd voor enkele vragen die verder teruggaan.

(wordt vervolgd)

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 2004

De Saambinder | 12 Pagina's

Waar komt het vandaan?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 2004

De Saambinder | 12 Pagina's