Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalf of zuurdeeg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalf of zuurdeeg

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ledeboerianen en de schoolstrijd

(2)

Ds. Ledeboer schreef een voorrede in het boekje Iets over Vrijheid en Scholen (1846) van de Hasseltse diaken K. Smit. Deze sprak daarin zijn afkeuring uit over het bezoeken van openbare scholen. In een volgend geschrift, vijftien jaar later, deed Smit een dringende oproep tot de oprichting van vrije christelijke scholen. Dat was echter niet gemakkelijk te verwezenlijken. De verstoring van het huisonderwijs in Benthuizen, waarvan in het begin van deze artikelenserie een voorbeeld werd aangehaald, laat zien dat de overheid de Afgescheidenen soms (het verschilde van plaats tot plaats) op onderwijsgebied net zo hard tegenwerkte als op kerkelijk terrein.

Burgemeester op speurtocht

In Benthuizen was het onderwij s-aanhuis al snel gestart nadat het tot een breuk kwam tussen ds. Ledeboer en de Nederlandse Hervormde Kerk. Dat de plaatselijke schoolmeester, P. den Boumeester, een van zijn grootste tegenstanders was, zal daarbij een rol gespeeld hebben. In 1841 gaf T. van der Knijff les aan de kinderen van Ledeboers gemeente. Daarvoor werd hij aangeklaagd door de dorpsonderwijzer. „Een dertigtal kinderen heb ik door deze razernij verloren, " klaagde Den Boumeester in een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Burgemeester W. van Galen schreef aan de gouverneur van Zuid-Holland „dat sedert L.G.C. Ledeboer als Predikant is afgezet, hij de school alhier de naam geeft van 'Heidensche', en dien volgens aan al zijn aanhangers verbiedt om hun kinderen ter schole te zenden, waarvoor een zijner aanhangers Teunis van der Knijff alhier als onderwijzer is opgetreden, welke persoon ik met mijn assessoren (=wethouders) en veldwachter op verschillende tijden heb opgespoord, doch (we hebben onszelf) niet kunnen overtuigen, dat hij werkelijk onderwijs gaf, daar ik hem altijd vond lezende in een godsdienstig boek met drie of vier kinderen, waarop ik besloot om hem enige tijd stil te laten, hem tevens in het oog houdende, bij wie hij zogenaamd onderwijs gaf, alzo ik wel vermoedde dat hij er zich op zou verhovaardigen, hetgeen ook merkelijk het geval is geweest, daar ik hem vond bij Arie van der Giessen, Bouwman (=boer) in de gemeente Zegwaart (daar was Van Galen ook burgemeester, LV), met dertien kinderen bezig zijnde met het onderwijs in de spel, lees, schrijf en rekenkunst, waarvan ik U Hoog Edelgestr procesverbaal heb ingezonden, alsmede aan de heer officier bij de Rechtbank onder toezending van de door mij in beslag genomen Schoolbehoeften, en aan de Heer Schoolopziener te 's Gravenhage, alsook aan de Heer Schoolopziener te Leiden, waarvan het gevolg is geweest, dat hij in de boeten is verwezen, doch of hij dezelve heeft betaald, is te betwijfelen."

Tegenwerking

Het huisonderwijs was tegen de wet, waarschuwde burgemeester Van Galen. Hij las Van der Knijff de wettelijke bepaling voor, maar de illegale meester, „zich daaraan niet bekreunende, " ging gewoon door met zijn lessen. In de volgende twee jaar werd het onderwijs driemaal door een ander gemeentelid overgenomen. Twee van hen kwamen in de gevangenis terecht. Dat maakte waarschijnlijk in oktober 1843 een eind aan het huisonderwijs. In 1848 kwam er een nieuwe grondwet. Die bepaalde dat het geven van onderwijs vrij was. Dat stond wel mooi op papier, maar ook daarna ondervonden de vrije scholen veel tegenwerking. Het zorgde voor scherpe tegenstellingen tussen de politieke groeperingen. De afgevaardigden van de Ledeboeriaanse gemeenten die in oktober 1853 in Bruinisse bijeenkwamen, spraken uit dat „het onderwijs der kinderen op de algemene scholen schadelijk" was, zodat het ontraden moest worden. Maar eigen scholen stichten? Dat was ook moeilijk.

De koning tekent niet

Aanvankelijk drong minister Thorbecke er bij de plaatselijke en provin­ ciale overheden op aan soepel om te gaan met het goedkeuren van bijzondere scholen. Tussen 1 januari 1850 en 1 oktober 1852 werden er dan ook 160 van deze autorisaties verleend. Het klimaat voor het bijzonder onderwijs werd echter weer ongunstiger. In 1855 kwam er een nieuw voorstel voor een onderwijswet. Daarin werd de openbare volksschool nog verder geliberaliseerd. Een groot aantal bezwaren werd tegen dit voorstel ingediend. De Tweede Kamer legde die terzijde, maar koning Willem III bleek niet ongevoelig voor de protesten. Hij verklaarde een dergelijke wet niet te zullen ondertekenen als deze zou worden aangenomen.

Daarop stapte het kabinet op. Er kwam een nieuwe regering, die in 1857 onder leiding van minister Van der Brugghen een nieuwe wet ontwierp. De inhoud daarvan stelde de voorstanders van gereformeerd onderwijs echter diep teleur. De openbare school bleef een onderwijsinstelling zonder leerstellig christendom. Groen van Prinsterer was over dit voorstel en over de houding van Van der Brugghen zo terneergeslagen, dat hij na de aanvaarding van de wet onmiddellijk ontslag nam als lid van de Tweede Kamer. Groen laakte de „terzijdestelling van Bijbel en Volkshistorie." In zijn ogen was de openbare school een godsdienstloze school geworden. Zijn oorspronkelijke ideaal, christelijk onderwijs aan alle kinderen, bleek niet haalbaar.

De wet van 1857 gaf wel vrijheid om christelijke scholen te stichten. Die werden daarna dan ook in groten getale geopend. Bij de oprichting van de Vereeniging voor Christelijk-nationaal Schoolonderwijs in 1860 hield Groen van Prinsterer een rede over Het voor Christelijk-nationaal schoolonderwijs niet ongunstig vooruitzicht. Er bleef echter een groot bezwaar bestaan: de bijzondere scholen kregen doorgaans geen subsidie. De ouders moesten de scholen zelf betalen. Ondertussen waren ze ook verplicht hun belasting af te dragen voor het openbaar onderwijs waarvan ze geen gebruik maakten. Het was soms een onmogelijke opgave.

Christelijke staatsschool

Tweemaal kwam er een schoolmeester in Benthuizen wonen die er ouderling in de Ledeboeriaanse Gereformeerde Gemeente werd: J. van Noort (1856- 1859) en H.H. Dieperink Langereis (1873-1875). Van Noort was ontslagen als hoofd van de openbare school in Honswijk, omdat hij weigerde te stoppen met het geven van godsdienstlessen. Wellicht gaf hij in Benthuizen huisonderwijs.

De gemeente van ds. P. van Dijke in Sint-Philipsland had vanaf 1860 een eigen "School Locaal." Door de groei en bloei van deze school begon de openbare school echter te kwijnen. Dat leidde tot een fusie per 1 januari 1862. Daardoor ontstond een unieke situatie: een christelijke staatsschool, waarvan de leerlingen later ook niet hoefden te voldoen aan de vaccinatieplicht. Het was het oude ideaal, dat helaas vrijwel nergens verwezenlijkt kon worden: een openbare school met een gereformeerd karakter.

De school moet dicht

In 1865 ontstond een droeve splitsing in het kerkverband dat rond ds. Ledeboer was ontstaan. De Ledeboerianen waren nu verdeeld in volgelingen van ds. P. van Dijke (Dijkianen) en van ds. D. Bakker uit 's-Gravenpolder (Bakkerianen). Beide groepen besteedden aandacht aan het onderwijs. Bij de Bakkerianen viel in mei 1866 het besluit aspirant-onderwijzers tijdens hun opleiding zonodig financieel te ondersteunen. Ambtsdragers die hun kinderen naar een openbare school stuurden, werden „strafschuldig" verklaard. In Terneuzen en NieuwBeijerland was er een eigen school. Er was ook sprake van een meester Th. van Hemert, ouderling in Poederoyen. In 1868 openden de Bakkerianen in 's- Gravenpolder een school, met C.W. Smit (bekend geworden als vertaler van Engelse theologische boeken) als onderwijzer. Tot de leerlingen behoorde de latere ds. L. Boone.

In 1872 vaardigde de overheid echter de Wet op besmettelijke ziekten uit. Daarin stond dat kinderen ingeënt moesten zijn tegen koepokken; anders mochten ze niet naar school. Tot 1928 bleef het "pokkenbrieQe" verplicht. Omdat de Bakkerianen principiële bezwaren tegen vaccinatie hadden, werd de school in 's-Gravenpolder op 1 mei 1873 gesloten. De meester kreeg een proces-verbaal en vijf gulden boete. Hij gaf daarna les in de consistoriekamer, maar dat mocht ook niet van de schoolopziener. Voortaan moest Smit zich beperken tot huisonderwijs. Het gemeentebestuur van 's-Gravenpolder schreef aan Gedeputeerde Staten van Zeeland over de Bakkerianen: „Zij hebben een eigen onderwijzer, de heer Smit, die van 's morgens tot 's avonds van het ene gedeelte van 's- Gravenpolder naar het andere wandelt om de 51 kinderen der afgescheidenen bij beurten les te geven." (wordt vervolgd)

Scherpenzeel,

L. Vogelaar

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 2006

De Saambinder | 16 Pagina's

Zalf of zuurdeeg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 2006

De Saambinder | 16 Pagina's