Ds. Kersten en de Joden
In zijn afstudeerscriptie (theologie Leiden) over ds. Kersten en de Joden komt Herman van Beek, zelf afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, tot de conclusie dat er bij ds. G.H. Kersten sprake zou zijn geweest van antisemitisme. Dat is een vergaande beschuldiging. Recent werd daar in het RD en het ND uitgebreid aandacht aan besteed.
Uiteraard is daarbij altijd in het geding hoe men zo'n begrip definieert. Dat kun je ruim en beperkt doen. Bij de eerste variant lopen er per definitie in heden en verleden meer antisemieten rond dan bij de tweede. Je kunt antisemitisme zelfs zo breed nemen dat de grens met anti-judaïsme geheel vervaagt. Het afwijzen van de hedendaagse joodse orthodoxie als een valse godsdienst en de pretentie van de christelijke kerk dat zij de enige legitieme gestalte is van het geloof van Abraham, Izak en Jakob, gelden dan ook als vormen van antisemitisme.
Maar antisemitisme is sinds de Tweede Wereldoorlog een uiterst negatieve aanduiding. Wie een ander als antisemiet bestempelt, diskwalificeert hem daarmee in hoge mate. In vrijwel alle gevallen zal dat als een ernstige belediging worden opgevat. Omdat antisemitisme zo'n zwaar geladen begrip is, kan men dat niet zomaar naar eigen believen uitrekken.
Merkwaardig genoeg geeft Van Beek in zijn scriptie helemaal geen definitie van antisemitisme. Dat is duidelijk een manco, te meer daar wel uitgebreid aandacht besteed wordt aan de geboortedata en geboorteplaats van de kinderen van ds. Kersten en de complicaties die een verbroken verloving voor hem opleverde. Onderwerpen die in het kader van de probleemstelling van de scriptie niet of nauwelijks relevant waren. In het interview in het RD omschrijft hij antisemitisme als het „je vijandig opstellen ten opzichte van Joden op grond van vooroordelen". Daar zullen we hem dan maar aan houden.
Naoorlogse inzichten
Ongetwijfeld is de holocaust voor de Joodse gemeenschap een traumatische gebeurtenis geweest. Van de Nederlandse Joden kwamen er relatiefveel om. Dat betekent ook dat v^aj alle reden hebben om ons ten opzichte van de gedecimeerde Joodse bevolkingsgroep behoedzaam op te stellen. Uitdrukkingen als een jodenfooi of een jodenstreek, die voor de oorlog vrij gebruikelijk waren, kunnen nu niet meer door de beugel.
Maar wij moeten ook voorzichtig zijn om allerlei woorden en daden van mensen uit het verleden ten opzichte van de Joden te beoordelen op basis van naoorlogse inzichten. Pas na de oorlog is ten volle duidelijk geworden door welke demonische machten de Hitlerbeweging beheerst werd. Dat Hider een felle antisemiet was, kon iedereen weten. In Oostenrijk, zijn geboorteland, was hij helaas niet de enige. Maar dat dat zou leiden tot Auschwitz en andere vernietigingskampen weigerden velen {Joden en niet-Joden) te geloven. Zelfs tot in de oorlogsjaren toe. Wij weten inmiddels beter. Niet omdat wij meer onderscheidingsvermogen hebben dan vorige generaties, maar omdat wij er achter staan.
In de vooroorlogse Joodse gemeenschap in ons land was de secularisatie intensiever dan in de protestantse wereld. Het vooral in Amsterdam omvangrijke Joodse proletariaat had massaal zijn heil gezocht bij het marxisme. Niet alleen bij de SDAP (de voorloper van de PvdA) maar ook bij het communisme. Daarnaast was er een Joodse elite, die zich vooral bewoog in liberale kring. Dat betekende wel dat, vanuit het perspectief van ds. Kersten en andere orthodoxe protestanten, de Joden zich veelal bevonden in het kamp van de vijand. Als ze al geen socialist of communist waren, waren het vaak liberalen. Sommigen zelfs vrijmetselaars. Al deze groepen streden met het beeld van Nederland als een protestantse natie. „Al gedenken wij het Woord van den Apostel, dat de Joden de beminden zijn om der vaderen wil, nochtans mogen wij niet voorbijzien, dat een vaak geheel godsdienstloos, liberaal en socialistisch, ja communistisch gezind Jodendom een gevaar voor ons land vormt", zo stelde hij begin 1939 in zijn rede voor de Algemene Vergadering van de SGP
Geen antisemitisme
Maar leidde dit nu tot antisemitisme? Waren joodse communisten als David Wijnkoop in de ogen van ds. Kersten erger dan niet-joodse communisten? Dat wordt in de scriptie van Van Beek niet aannemelijk gemaakt. „Op cruciale momenten, zoals de Jodendeportaties naar Westerbork zweeg hij, op andere punten liet hij zich niet positief uit over de Joden 'als vreemdeling in zijn poort'", zo vat hij de gegevens samen, op grond waarvan hij tot zijn oordeel over ds. Kersten komt. Maar ook al zou dat waar zijn, daarom is er nog geen sprake van antisemitisme! Niet positief opstellen is wat anders dan
Wij moeten voorzichtig zijn om allerlei woorden en daden van mensen uit het verleden ten opzichte van de Joden te beoordelen op basis van naoorlogse inzichten.
zich vijandig opstellen. Gezien ook de uitermate ongunstige klank van het begrip antisemitisme wordt ds. Kersten met deze kwalificatie beslist onrecht aan gedaan.
Bekend kan zijn dat ds. Kersten met name in de eerste bezettingsjaren dingen heeft gezegd en gedaan die niet alleen tot zijn zuivering als lid van de Tweede Kamer hebben geleid, maar ook tot verwijdering op kerkelijk gebied en tot onrust in de SGP. Nu was hij bepaald niet de enige in de brede gereformeerde gezindte op wiens opstelling ten opzichte van het nationaal-socialisme of de Duitse bezetters het een en ander viel aan te merken. In dit verband kunnen bijvoorbeeld namen genoemd worden van H. Colijn, H. Visscher en H.H. Kuyper. Ook heeft ds. Kersten zich een aantal malen negatief uitgelaten over de Joden. Bijvoorbeeld in de Osse affaire aan het eind van de jaren dertig. Een joods industrieel werd toen opgepakt wegens seksueel misbruik van minderjarige meisjes. En in de eerder genoemde rede voor de SGP zegt ds. Kersten dat de Joden zichzelf onduldbaar maken „doordat zij door hun grooten rijkdom bij machte zijn om pers, handel, industrie en tal van andere zaken te beheerschen, tot benauwing van geheel de overige bevolking". Hier is inderdaad sprake van het aanwakkeren van vooroordelen.
Waren alle andere uitlatingen van ds. Kersten over de Joden van dit kaliber, dan zou men hem inderdaad als antisemiet moeten bestempelen. Maar dat is volstrekt niet het geval. Er zijn tal van andersgerichte uitspraken aan te halen. Zowel uit de jaren voor de oorlog, als uit de oorlogsjaren, als van na 1945. „Gods Woord geeft geen ruimte voor Jodenhaat, Paulus zou het niet goedkeuren zoals er nu in Duitsland met de Joden wordt omgegaan. (....) De aanbidders van bloed en ras moeten van Paulus niets hebben. Zij haten Paulus en de andere Joden", zo schreef hij kort na de Kristallnacht van november 1938. Ook de overigens afkeurenswaardige handelwijze inzake het opgeven van Joodse leerlingen op scholen van de Gereformeerde Gemeenten werd niet ingegeven door antisemitische motieven.
Dat neemt niet weg dat ds. Kersten, ook in de oorlogsjaren, meer had moeten waarschuwen tegen het nationaal-socialisme. Zijn biograaf, ds. M. Golverdingen, wijst er in dit verband op dat hij Rome steeds als het grootste gevaar bleef zien en daardoor enigszins los raakte van de politieke werkelijkheid. Terecht zag ds. Kersten de Duitse bezetting als Gods oordeel over een goddeloos Nederland, maar gemakkelijk ging men daarmee de verkeerde kant uit. Gods voorzienigheid en de menselijke verantwoordelijkheid mogen we niet tegen elkaar wegstrepen. „De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk besloten is", zo lezen we in de Bijbel „doch wee die mens door welken Hij verraden wordt!" (Luk. 22: 22). De historicus dr. G. van Roon constateert in zijn studie over Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941 dat „Kerstens uitspraak dat deze bezettende macht 'een roede in Gods Hand' was" haar een dusdanig religieus aureool gaf „dat feitelijke collaboratie in deze kring niet een zeldzaam verschijnsel is gebleven".
Van Beek stelt ook dat ds. Kersten in juli 1942 het protest van de kerken tegen de deportatie van de Joden niet ondertekend heeft. Dr. L. de Jong gaat daar in zijn oorlogsgeschiedschrijving wel van uit. Nu is daarmee natuurlijk niet het allerlaatste wfoord gezegd, maar van een uitvoerig bronnenonderzoek wraarvan volgens het RD-interview sprake zou zijn geweest, blijkt uit zijn scriptie niets.
Machtspositie
De wijze waarop na de bevrijding is omgegaan met het oorlogsverleden was in een aantal gevallen bedroevend. Van sommigen krijgt men de indruk dat zij hun kans schoon zagen om met ds. Kersten af te rekenen. Anderzijds werden degenen die binnen de SGP een aantal zaken uitgezocht wilden zien (met name rond De Banier) voor oproerkraaiers uitgemaakt. Mensen als ds. M. Blok en de latere ds. A.W. Verhoef verdienden dat toch niet.
Van Beek schrijft dit toe aan de machtspositie die ds. Kersten innam. Een dominante positie had hij zeker. Dat hing ook samen met het gebrek aan kader, zowel in de Gereformeerde Gemeenten als in de SGP. Van beide verbanden was hij, om het zo te zeggen, het boegbeeld. Overigens moeten we die dominante positie ook weer niet overdrijven. Het was bijvoorbeeld niet zo dat hij steeds tot preses van de Generale Synode werd gekozen. Hij was dat wel in 1911, 1919, 1925, 1931, 1937, 1944, 1945 en 1947, maar niet in 1912, 1913, 1922, 1928, 1934 en 1941, al maakte hij dan wel deel uit van het moderamen. Ds. Kersten zag graag J. van Bochove, die ook zitting had in het zgn. noodparlement, als zijn opvolger in de Tweede Kamer. De partij gaf echter de voorkeur aan ir. C.N. van Dis. Alles bij elkaar genomen is het betoog van Van Beek, op grond waarvan hij ds. Kersten van antisemitisme beschuldigt niet sterk, om het heel vriendelijk te zeggen. Dat geldt ook van bepaalde theologische verbanden die hij legt.
(slot volgt)
Apeldoorn,
C.S.L. Janse
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2007
De Saambinder | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2007
De Saambinder | 16 Pagina's