Ds. Kersten en de Joden
In hoeverre hing de visie van ds. Kersten op het Joodse volk samen met andere onderdelen van zijn theologisch denken? In zijn scriptie en met name ook in de interviews in ND en RD legt Van Beek een duidelijke relatie met de vervangingstheologie. Voor ds. Kersten zou de kerk of zouden Gods kinderen in de plaats van Israël zijn gekomen. Maar is hiermee deze problematiek wel juist geschetst?
In allerlei discussies is het altijd van groot belang om je geen verkeerde probleemstelling te laten opdringen. Wie daar onvoldoende erg in heeft, is in veel gevallen al voor de helft verkocht.
In plaats dat we zeggen dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen (dat is inderdaad een onjuiste probleemstelling) moeten we stellen dat de kerkelijke openbaringsvorm van het genadeverbond in de plaats gekomen is van de nationale openbaringsvorm. Dat is de lijn die ds. Kersten onder meer in zijn Gereformeerde Dogmatiek heeft aangegeven. Die kerkelijke openbaringsvorm omvat niet alleen de uitverkorenen uit de heidenen, maar ook uit de Joden. Dat zijn de ware Israëlieten. Ze zijn immers niet allen Israël, die uit Israël zijn (Rom. 9:6). Het grootste deel van de Joden zag Jezus van Nazareth niet als de van God gezonden Messias. Wel is er altijd een overblijfsel geweest op grond van Gods genadige verkiezing. In plaats van een vervangingsmodel hanteert Paulus in Romeinen 11 een inlijvingsmodel. Dat model biedt rijke beloften voor de toekomst van het Joodse volk. Zij zijn immers de natuurlijke takken. Maar voor Jood en niet-Jood geldt: „Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij zal het Koninkrijk Gods niet zien" (Joh. 3:3).
Van het begin der wereld
In de Heidelbergse Catechismus (vraag en antwoord 54) wordt het begrip kerk zelfs toegepast op alle ware gelovigen, ook die uit de oudtestamentische bedeling. De Zoon van God vergadert Zich van het begin der wereld tot aan het einde, uit het ganse menselijke geslacht, een gemeente tot het eeuwige leven uitverkoren. Ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt op die manier over de kerk gesproken. „Deze kerk is geweest van het begin der wereld af en zal zijn tot het einde toe", zo lezen we in artikel 27. Gods kerk is dus niet begonnen op de pinksterdag, of bij de discipelen, bij Mozes of Abraham, maar bij Adam. Dat is een wezenlijk gereformeerde gedachte. De gelovigen van het Oude Testament zagen op de Christus Die komen zou. De gelovigen van het Nieuwe Testament zien op de Christus Die gekomen is. Ook bij Calvijn staat de eenheid van Gods kerk voorop. Hij spreekt daarbij van een algemene verkiezing die op het hele volk Israël betrekking had en van een bijzondere verkiezing. Alleen de laatste is ter zaligheid.
In het huidige theologische klimaat moeten we beducht zijn voor een twee-wegenleer, waarbij de Joden, althans de Joodse orthodoxie, en de christelijke kerk als twee min of meer gelijkwaardige partners fungeren. Beide maken dan deel uit van het ene huisgezin van God. Beide delen in het heil. Nu zal men dat in deze uitgesproken vorm in meer orthodoxe kring niet willen onderschrijven. Maar soms krijg je de indruk dat de twee-wegenleer, die officieel bij de voordeur is afgewezen, in de praktijk door de achterdeur naar binnen komt.
Leeruitspraken 1931
Nu is het volgens Van Beek niet alleen zo dat de opstelling van ds. Kersten ten opzichte van de Joden voortvloeide uit zijn vervangingsleer, maar ook uit de synodale leeruitspraken van 1931, die het verbond plaatsten onder beheersing van de verkiezing. „De Joden zijn dan niet meer de uitverkorenen van God. De wederomgeborenen hebben hun plaats ingenomen", zo zei hij in het RD-interview. Nu is er in de loop der jaren al veel kritiek geweest op de synode-uitspraken van 1931, maar dat die ook een bron zouden zijn van antisemitisme ben ik nog niet eerder tegen gekomen!
Laten we voorop stellen dat de synode-uitspraken van 1931 niet iets bijzonders zijn. Er werd toen geen nieuwe leer uitgedacht. Integendeel. Aan het slot van zijn omvangrijke studie over het verbond. Van Calvijn tot Comrie, moet prof. C. Graafland tot zijn spijt constateren dat het verbond geabsorbeerd is door de verkiezing. Het is duidelijk, zo schrijft hij, „dat in de orthodox-gereformeerde verbondstheologie het verbond wordt overheerst door de particuliere verkiezing, die gegrond is in Gods eeuwig en onveranderlijk besluit en die in zijn uitwerking bepaald wordt door Gods absolute eenzijdige genade in Christus door zijn Heilige Geest. Het toepassend werk van de Geest neemt hier een centrale plaats in".
Deze gereformeerde verbondsvisie heeft inderdaad consequenties voor de visie op Israël. Als mensen daar afstand van nemen en geen rekening meer houden met het verschil tussen een uitwendige en een inwendige verbondsbetrekking, waardoor er tweeërlei verbondskinderen zijn, is het geen wonder dat zij inzake de positie van het Joodse volk verkeerd uit komen. Gemakkelijk wordt er dan zonder onderscheiding gesproken over de Joden als Gods uitverkoren volk. Oppervlakkigheid binnen de kerkelijke gemeente leidt ook tot oppervlakkigheid ten aanzien van Israël.
De hervormde ds. K. Exalto schreef jaren geleden in het RD: „Erkennen wij nog wat Calvijn onder woorden heeft gebracht met de begrippen algemene en bijzondere verkiezing? Zijn wij bereid die ook toe te passen zowel op de kerk van nu als op die van het Oude Verbond? En zo niet, dreigt er dan niet een veralgemenisering van de verkiezing? Wil men ook nu nog de joden het uitverkoren volk en het volk Gods noemen, wat is dan de inhoud en de betekenis van deze namen? Gaat men ze vullen met enig heilsbezit? Wat is dan nog de plaats van Christus en van Zijn verzoening, welke beide door de joden worden verworpen".
Zicht op Israël
In de synodale leeruitspraak van 1931 wordt uitdrukkelijk gesteld „dat het verbond der genade staat onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid". Alleen de uitverkorenen zijn wezenlijk in het verbond begrepen. Betekent dat dat er daarom bij ds. Kersten en zijn medestanders geen zicht meer is op Israël en op Gods beloften voor het Joodse volk? Ook Witsius en Hellenbroek waren er volstrekt duidelijk over dat het verbond der genade alleen opgericht is met de uitverkorenen. Maar dat weerhield hen niet om veel verwachting te hebben voor het oude bondsvolk en daarmee bezig te zijn. En zij waren in hun tijd niet de enigen. Bij ds. Kersten is die verwachting, evenals als bij Calvijn, minder sterk aanwezig. Er is meer te verwachten dan de bekering van een enkele Jood, zo schrijft hij in zijn dogmatiek, al betekent het apostolisch woord dat gans Israël zalig zal worden, nog niet dat alle Joden zalig worden.
Daarnaast beweert Van Beek dat ds. Kersten in zijn dogmatiek gesteld heeft dat de Joden geen eigen land zouden krijgen. Maar binnen een jaar na het verschijnen van deze studie was de staat Israël een feit, zo schrijft hij triomfantelijk. Echter valt in De Gereformeerde Dogmatiek niet te lezen dat de staat Israël niet tot stand zou komen. Wel schrijft ds. Kersten: „Al keerden alle Joden naar Palestina terug; al vonden zij eens nog een afstammeling van David en al zouden zij onder hem een eigen koninkrijk vormen en den tempeldienst weder inrichten naar de inzettingen van Mozes - gesteld dat dit alles mogelijk ware - dan nog zal
We willen niet blind zijn voor de gebreken die ook hij heeft gehad. Maar kritiek op zijn persoon gaat nogal eens samen met aanvallen op de leer die hij voorstond.
Israël nimmer worden wat het eens is geweest, n.l. het symbolisch volk van Jehovah". Dit laat alle ruimte voor de oprichting van een Joodse staat in Palestina. Het gaat er om dat vanwege de komst van Christus, een herstel van de oudtestamentische bedeling is uitgesloten.
Gedenkt uw voorgangers
Samenvattend moeten we concluderen dat er geen reden is om ds. Kersten van antisemitisme te beschuldigen. En het is te meer van belang om dat hier uitdrukkelijk vast te stellen omdat een dergelijke beschuldiging altijd hard aankomt. Er zijn van hem best dingen op te sommen en uitspraken aan te halen uit de oorlog en de jaren daarom heen, die anders hadden gemoeten. Maar we moeten wel bedenken dat dit een uitermate turbulente periode is geweest in onze geschiedenis. Bij de capitulatie van mei 1940 stortte voor velen een wereld in. Een naoorlogse generatie heeft wat dat betreft makkelijk praten. „Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle" (1 Kor. 10:12).
De naam van ds. Kersten is nauw met de Gereformeerde Gemeenten verbonden. Natuurlijk zijn wij niet de kerk van Kersten. De Lutherse kerken noemen zich naar Luther (al heeft men weinig meer van hem overgehouden). Vroeger had je de Ledeboeriaanse gemeenten, officieel: de Gereformeerde Gemeenten in navolging van ds. L.G.C. Ledeboer. Een dergelijke naamgeving van een kerkverband is niet gelukkig, om niet te zeggen onjuist.
Maar ds. Kersten heeft in Gods voorzienig bestel een belangrijke plaats ingenomen bij het ontstaan en de consolidatie van ons kerkverband. We willen niet blind zijn voor de gebreken die ook hij heeft gehad. Maar kritiek op zijn persoon gaat nogal eens samen met aanvallen op de leer die hij voorstond. Dat bleek ook nu weer. In de Hebreeënbrief (Hebr. 13:7) worden we aangespoord onze voorgangers te gedenken. Daaraan wordt de oproep verbonden: „Volgt hun geloof na". Niet hun persoon met alle tekortkomingen en gebreken, maar hun geloof. Daar gaat het om.
Apeldoorn,
C.S.L. Janse
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 2007
De Saambinder | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 2007
De Saambinder | 16 Pagina's