Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waar is ons kind?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar is ons kind?

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn in de bespreking van het boekje 'Waar is ons kind? ' van ds. M.A. Kempeneers toegekomen aan hoofdstuk 2. Daarin gaat de predikant in op de vraag: 'Wat zeggen de Dordste Leerregels over jonggestorven kinderen? '

Vanzelfsprekend komen we dan bij Hoofdstuk 1 paragraaf 17, in dit verband een heel bekend artikel. De schrijver geeft een korte uitleg van dit artikel. Hij wijst erop dat het opvalt dat de vaderen niet direct over de zaligheid van de kinderen spreken. Ze zeggen niet 'alle verbondskinderen zijn zalig', of'alle kinderen van godzalige ouders zijn zalig'. Maar ze zeggen: 'Zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, die God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt'. Op blz. 49 schrijft de Elburgse predikant: 'De vaderen spreken zich hier niet uit over het objectieve feit of alle verbondskinderen zalig zijn of niet, maar over het subjectieve geloof van hun ouders.' Op bladzijde 48 merkt hij op dat volgens de Acta van de Dordtse Synode er een is-gelijkteken geplaatst kan worden tussen gelovige ouders en kerkelijke ouders. Kempeneers voegt daar aan toe: 'Godzalige ouders zijn wedergeboren ouders.' Deze godzalige ouders moeten niet twijfelen. En waarom niet? Omdat kinderen der gelovigen heilig zijn, uit kracht van het genadeverbond. Wat ik niet begrijp is dat op bladzijde 47 wordt geschreven dat het in Christus geheiligd zijn niet betekent dat ze inwendig heilig zijn, dat ze bekeerd zijn. 'Heilig' betekent in dit verband: 'apart gezet van de wereld'. Hoe kan die uitwendige heiliging dan de grond zijn voor het geloof van de ouders dat zij niet moeten twijfelen aan de zaligheid van hun kinderen?

Ik lees onderaan bladzijde 49: 'De belofte alléén moet voor godzalige ouders genoeg zijn om te geloven dat hun jonggestorven kinderen behouden zijn. Niet wat de mensen ervan zeggen. En ze hoeven ook niet te zoeken naar bijzondere tekenen. Maar de toezegging alléén: Gods genadeverbond alléén.' Hier rijst bij mij de vraag: welke belofte moet voor ouders genoeg zijn? Blijkbaar deze: 'Hij zegt hen vergeving van zonden en de zaligheid toe.' Ik zou de vraag willen stellen: Is er een Schriftplaats waarin toegezegd wordt dat de weldaden van het genadeverbond zich uitstrekken tot al onze kinderen?

De belofte alléén moet voor godzalige ouders genoeg zijn om te geloven dat hun jonggestorven kinderen behouden zijn. Niet wat de mensen ervan zeggen.

Zeker heeft God tot Abraham gesproken: 'Ik ben u tot een God en uw zaad na u.' Deze woorden worden in dit verband ook aangehaald. Maar verkregen al Abrahams nakomelingen daarvan de toepassing? Er is een natuurlijk zaad en een geestelijk zaad. Het strekt mijns inziens dan ook te ver om te zeggen bij dit artikel: 'De belofte van zaligheid komt toch ook jullie kindje toe? ' De Heere zegt immers tot Abraham: 'Mijn verbond zal ik met Izak oprichten', tervwjl Ismael toch ook een besnedene was. Voor die besnijdenis van Ismael kreeg Abraham zelfs een uitdrukkelijk bevel.

In de afronding van dit hoofdstuk schrijft Kempeneers in zijn conclusie: 'Als we het artikel en de meningen in de Acta van de Dordtse Synode goed lezen, dan zouden we kunnen concluderen dat voor de meeste oudvaders verbond en verkiezing - voor wat betreft de jonggestorven verbondskinderen - samenvallen. Dat wil dus zeggen dat al die kinderen verkoren en behouden zijn. Strikt logisch geredeneerd moeten we tot die conclusie komen. Hier voegt de schrijver wel aan toe: 'Echter, de vaderen hebben het zó in DL 1-17 niet gezegd. Ze hebben niet logisch willen redeneren over zaken die alleen door het geloof verstaan worden.' Mijn vraag blijft echter: Hoe kunnen we dit onderbouwen uit de Schrift? Waar staat dan dat voor jonggestorven verbondskinderen verbond en verkiezing samenvallen? O, ik misgun het niemand, maar wat geeft ons het recht om deze conclusie te trekken?

In de conclusie op blz. 52, 53 waarschuwt ds. Kempeneers tegen verbondsautomatisme. Blijkbaar ziet hij hier ook een gevaar. 'Van de in leven blijvende verbondskinderen hebben zij {de Dordtse vaderen) gezegd dat die het Koninkrijk Gods alleen konden binnengaan door wedergeboorte, geloof en bekering (...) Maar voor de jonggestorven verbondskinderen was de belofte genoeg om te geloven in hun verkiezing en zaligheid.' Is er voor jonggestorven verbondskinderen dan geen wedergeboorte nodig? Ds. Kempeneers zegt: 'De vaderen hebben in de belijdenisgeschriften niet meer willen zeggen dan het Woord.' Ik vraag me echter af of de conclusies die uit het artikel getrokken worden wel uit het Woord onderbouwd kunnen worden. Waar staat in de Bijbel dat de belofte genoeg is om te geloven in de verkiezing en zaligheid van deze kinderen? Waar staat de belofte dat de jonggestorvenen zalig zijn? Al wordt in de Schrift niet expliciet gesproken over het verloren gaan van jong gestorven kinderen, geeft dat dan het recht om het tegengestelde te concluderen?

In dit hoofdstuk zou toch ook plaats geweest zijn voor een bespreking van de andere belijdenisgeschriften? Heel aangrijpend is bijvoorbeeld artikel 15 uit de NGB over de erfzonde: 'Wij geloven dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het ganse menselijk geslacht; welke is een ver­ dorvenheid der gehele natuur en een erfelijk gebrek, waarmede de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam, en die in den mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gruwelijk voor God, dat zij genoegzaam is om het menselijk geslacht te verdoemen.' Onze vaderen hebben ook geleerd dat die erfzonde door de doop 'niet ganselijk tenietgedaan, noch geheel uitgeroeid' is. Er is meer nodig dan de uitwendige heiliging alleen om van de erfzonde verlost te worden. En zeker, de Heilige Geest kan het bloed van Christus sprengen aan het hart van kleine kinderen. Er zullen er zeker zijn onder de schare die voor de troon is. Maar of dat alle jonggestorven kinderen zijn? Het wordt in de Schrift niet gezegd.

(wordt vervolgd)

Nunspeet, ds. A. Schot

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 2008

De Saambinder | 16 Pagina's

Waar is ons kind?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 2008

De Saambinder | 16 Pagina's