Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalm 139

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalm 139

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 139:7-12

Uw hand zou mij geleiden. Uw rechterhand zou mij vinden (vers 10)

De Heere heeft Zich in Zijn Woord geopenbaard door onder meer over Zichzelf te spreken op menselijke wijze. Maar dan zó, dat tegelijk Zijn allesoverklimmende majesteit daarin uitblinkt, opdat wij niet menselijk van Hem zouden denken.

O mens, let op de aarde die u draagt, waarop u leeft, die zo groot is dat u maar een klein stukje daarvan kent. Denk daaraan wanneer Ik zeg dat de aarde de voetbank van Mijn voeten is, en buig u voor Mij neder! (Jesaja 66:1).

Zie eens omhoog, zegt God, naar de wolken en de zon. Let in nacht eens op de sterren. Zou u, nietige sterveling, kunnen zeggen waar de einden van de hemelen zijn? Bent u niet onder de indruk? Bepeins dan Mijn heerlijkheid als Ik zeg dat de hemelen door Mij zijn afgemeten met de palm van Mijn rechterhand en overdenk dat diezelfde almachtige hand de aarde heeft vastgesteld in het grote heelal (Jesaja 48:12, 13^).

'Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten? ', vraagt God (Jesaja 40:12). Alsof Hij zeggen - w\\: Ziet u dat de rivieren zich verheffen, hoort u het geweldige bruisen van de zee? Weet toch dat Ik in het holle van Mijn hand de hoeveelheid van die wateren heb vastgesteld. Als gij er door zult gaan, o Mijn volk, hoe nat u ook zult worden, zij zullen u niet overstromen!

Gods ogen doorlopen de ganse aarde (2 Kronieken 16:9). Onze ogen doorlopen het natuurgebied dat we van een hoogte bewonderen, de kamer waarin we zijn, het kerkgebouw waarin we zitten... Maar wat zien we beperkt en wat zien we veel over het hoofd. Maar Gods ogen zijn aan alle plaatsen, beschouwende de kwaden en de goeden. Niets is bedekt voor Zijn gezicht. O, HEERE, zegt David, Gij weet mijn zitten en mijn opstaan! Staat iemand op het strand en ziet hij de eindeloze watervlakte voor zich, hij zegt: Ik zie de zee. Ziet hij de zee? Is het niet maar een klein deeltje van die machtige watervloed, ook al is het onmetelijk in zijn ogen? Kent hij haar diepten of weet hij haar uitersten? Spreken we over God, het is als staan we aan de oever van de verborgenheid van Zijn heerlijkheid. Het is maar een weten voor zover het ons is geopenbaard in Zijn Woord. Het is maar een weten voorzover Hij Zich bekend maakt aan het hart.

Dat laatste heeft ook een Gode-welbehaaglijke vrucht. Het gaat gepaard met kinderlijk beven, met diep ontzag in het hart en eerbied in het spreken. Zoals Mozes en de kinderen Israels gezongen hebben na de doortocht door de Rode Zee: 'En door het geblaas van Uu; neus zijn de wateren opgehoopt geworden'. (Exodus 15:8). Zoals David sprak: 'Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt? ' (Psalm 8:4, 5). En wat zegt de man naar Gods hart in Psalm 139? Al ging hij met de vleugelen des dageraads op eenmaal naar een verre plaats, Gods hand zou hem geleiden; al woonde hij verborgen in het meest eenzame oord, Gods rechterhand zou hem grijpen. O, zegt hij, waar zou ik heengaan voor Uw Geest, en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht. Heere, Gij zijt overal!

(1) Maar Jona vluchtte... (Jona 1:3)

'Jona', klonk tot hem het woord des HEEREN, 'maak u op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht'. Jona had jarenlang gepreekt temidden van het tienstammenrijk Israël. Maar hoewel de uiterlijke voorspoed van het volk steeds groter werd en het rijk van koning Jerobeam II zo uitgestrekt als in de dagen van Salomo, de kinderen Israels dienden de Heere niet. Noch slagen, noch goedertierenheid vernederden hun hart. De wijngaard des HEEREN bracht geen goede, maar stinkende druiven voort. Nu dan, Jona, maak u op, ga naar Assyrië, naar de grote stad Ninevé, waar miljoenen mensen wonen, en predikt tégen haar!

Wie had ooit zoiets gehoord? Was dit niet hoogst uitzonderlijk?

Jona was het niet met God eens, hij kon God geen God laten. U wel? Jona ging een eigen weg. U niet?

Wél hadden in de loop der eeuwen Gods profeten vanuit Gods raad gesproken over de volken, maar géén van hen was tot de heidenen gezonden om het Woord des HEEREN te prediken. Waarom dan nu Jona wél? Jarenlang had hij opgeroepen tot bekering, tevergeefs had hij uitgezien naar vrucht, en nu zond de Heere hem naar Ninevé om de Assyriërs op te roepen tot bekering. Ging de Heere Zijn volk verlaten en het overgeven aan zichzelf?

Hoog laaide de vlam van opstand in Jona op. Zo hevig dat hij niets tegen de Heere zei, ook niet bleef waar hij was, maar zich opmaakte - dat wel, maar- om te vluchten. Alsof hij werd achtervolgd, zó snel spoedde hij zich naar de havenstad Jafo, vond er nog een schip ook, betaalde en maakte het zich gemakkelijk. Zó maakte Jona zich op, niet naar Ninevé, maar in tegengestelde richting. Om te gaan naar Tarsis, vergelegen aan het uiterste der zee, vluchtend van het aangezicht des HEEREN.

(2) Van het aangezicht des HEEREN?

Vluchten van het aangezicht des HEEREN? Probeert dat een kind en knecht van God? De Heere had gezegd dat de boosheid van Ninevé was opgeklommen voor Zijn aangezicht. Dacht Jona nu werkelijk dat de Heere dat wél wist, maar zijn vlucht niet? Uit het gebed dat gebeden werd in het ingewand van de vis, blijkt dat hij het Boek der Psalmen goed kende. Zou hij dan niet geweten hebben van Psalm 139: 'Gij omringt mijn gaan en mijn liggen...; waar zal ik heenvlieden voor Uw aangezicht; ...woonde ik aan het uiterste der zee. Uw rechterhand zou mij houden'.?

Zeker, dat wist Jona. Gods Geest had hem bekend gemaakt met Gods deugden, ook met Gods alwetendheid en overaltegenwoordigheid. Daarom heeft hij tegen de scheepslieden gezegd: Ik ben een Hebreeër; en ik vrees de HEERE, de God des hemels. Die de zee en het droge gemaakt heeft. Waarmee hij beleed: Hij weet waar ik ben en waar ik mee bezig ben. Ook kan ik Hem niet ontgaan, want zie, de zee wordt hoe langer hoe onstuimiger. Zijn rechterhand arresteert mij.

Jona had Gods heilig deugdenbeeld in Christus leren kennen tot zijn zaligheid. 'Ik wist', zal hij later zeggen, 'dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwaad' (Jona 4:2''). Ja, dat wist dit kind van God. Jarenlang achtereen had hij het gepreekt tot een volk waaraan hij zich zo nauw verbonden voelde: De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, want...Hij is genadig en barmhartig.

En nu, zouden nu de heidenen voorgaan? Zeker, hij moest tégen die goddeloze Assyriërs preken. Hij moest hen aanzeggen: Over veertig dagen zal de stad omgekeerd worden. Als dat het nu alleen zou zijn... Maar nu moest hij hen óók verkondigen: Bekeert u! En ja, hij wist het. God is onuitsprekelijk genadig en barmhartig. Stel je voor: Assyriërs binnen veertig dagen bekeerd en het zaad Abrahams na jaren prediking hardnekkig onbekeerd; heidenen die zich voor Gods vernederen, en Israël in zijn hoogmoedige vijandschap aan zichzelf overgegeven. Laat God eerst Israël bekeren!

(3) Achtervolgende genade

Jona, maak u op! Maar Jona maakte zich op om te vluchten van het aan- gezicht des HEEREN - dat wil zeggen: op geen enkel wijze wenste hij mee te werken aan hetgeen de Heere hem opdroeg; hij liep er zo hard mogelijk vandaan. 'Daarom kwam ik het voor', zou hij later zeggen, 'vluchtende naar Tarsis' (Jona4:2).

Die moest staan voor Gods aangezicht, vluchtte van Zijn aangezicht. Die gewillig moest gehoorzamen, wederstond met alle kracht. Die Gods Woord moest prediken, weigerde met een sprekende daad.

Op de dag van Gods heirkracht gewillig-zijn, het met God eens zijn. Zijn lieve deugden heilig overpeinzen; Heere, Uw Naam, Uw zaak, Uw eer, mijn zaligheid! Dat alles was Jona zielsbevindelijk bekend. Maar op die genadeplaats is Gods kind weinig. En om er weer gebracht te worden, is opnieuw een dag van Gods heirkracht nodig. Lees het boek Jona. Op die genadeplaats verkeert Gods kind doorgaans ook maar een kleine tijd. Zie het boek Jona.

Jona was het niet met God eens, hij kon God geen God laten. U wel? Jona ging een eigen weg. U niet? Er is niet zoveel nodig of eigen ondeugden verzetten zich heftig tegen de heerlijkheid van Gods deugden. Nergens moest een mens banger van zijn dan van zijn eigen bestaan. Er is een volk dat door smartelijke ontdekking leert dat ze vol zitten met Jona-zonden. Wel eens gedacht dat ze overwonnen waren, wel eens gehoopt dat het beter zou worden, maar aan de weet gekomen dat alleen inwinnende en overwinnende genade hen voor een ogenblik van zichzelf verlost. Dat volk ziet in Jona haar eigen beeld. Voor hen is het boek Jona echter ook een troostboek, omdat Jona toch een broeder was en bleef van de oudste Broeder, Die nooit afgelaten heeft Jona na te gaan met Zijn achtervolgende genade. Daarom is Jona niet verteerd in Tarsis, maar thuisgekomen bij zijn God.

Loof Hem, Die door Zijn goedheid hoog verheven De zonden al u gans'lijk heeft vergeven. En u geneest van uw gebreken groot.

(wordt vervolgd)

Barneveld,

ds. C. Hogchem

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 2009

De Saambinder | 16 Pagina's

Psalm 139

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 2009

De Saambinder | 16 Pagina's