Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Relatie wedergeboorte en geloof (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Relatie wedergeboorte en geloof (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorige keer zagen we dat het woord wedergeboorte op een onderscheiden wijze gebruikt wordt. Maar dat in de gereformeerde traditie het woord ook gebruikt wordt om de noodzakelijke levendmaking ermee aan te duiden. Al is er, wanneer het in deze zin gebruikt wordt, juist veel kritiek op gekomen.

Dat geldt ook in onze dagen. Deze kritiek kwam al dadelijk van de zijde der Remonstranten. Dat was ook geen wonder, want het gebruik was wel bijzonder tegen hun leringen gericht. Het was de strijd tegen Arminius en zijn aanhangers, die de Gereformeerden dwongen om de leer der wedergeboorte dieper te doordenken en scherper te formuleren. Tegenover de veronderstelde medewerking van de zijde van de mens in de wedergeboorte, zoals de Remonstranten leerden, hebben zij positie gekozen met hun nauwkeuriger begrensd wedergeboorte-begrip.

Het is van belang erop te letten dat de Remonstranten - voor zover zij voor hun gevoelens steun zochten bij de grondleggers van het gereformeerd protestantisme - zich nooit beriepen op Calvijn. Integendeel, zij waren zich steeds bewust dat zij met hun leringen in sterke oppositie waren tegen de leer van Calvijn en Beza, en beweerden dat zij tegenover hen de lijn wilden doortrekken, die van Melanchthon en Bullinger naar Erastus liep. Natuurlijk dachten zij in de eerste plaats aan de predestinatie, wanneer zij het ’soet gevoelen van Bullinger’, die zij overigens ten onrechte voor hun wagen trachtten te spannen, luide prezen boven het ‘harde gevoelen’ van Calvijn.
Dit neemt echter niet weg, dat zij ook ten aanzien van de overige betwiste punten zich in geen enkel opzicht als geestelijke nazaten van de laatste beschouwden en van mening waren dat de Dordtse leerbeslissing over de gehele linie een overwinning was van de leer van Calvijn.

In dit opzicht is er wel een heel groot verschil tussen de kritiek der Remonstranten en die, welke in de laatste jaren op het engere wedergeboorte-begrip wordt uitgebracht. Die vinden we bij hen, die de invloed van Karl Barth hebben ondergaan. Zij zijn van mening dat in dit engere wedergeboorte-begrip van de gereformeerde orthodoxie, dat mede door de Dordtse Leerregels geleerd wordt, geen overwinning en verdere doorwerking van de theologie van Calvijn is te zien. Maar dat daarin scherp die fatale accentverlegging aan de dag treedt, waarvan zij de Dordtse synode en de gereformeerde orthodoxie menen te moeten beschuldigen.
Volgens hen wordt daarin de wedergeboorte tot heel iets anders gemaakt dan zij bij de Reformatoren was.
Deze kritiek geldt immers niet alleen haar karakter als reële en innerlijke verandering van het hart van de zondaar, maar ook haar plaats in de orde des heils. Terwijl de Reformatoren, zonder uitzondering, de wedergeboorte in volgorde na het geloof stelden, heeft de gereformeerde orthodoxie, aldus deze kritiek, de volgorde omgekeerd. Zij laat het geloof uit de wedergeboorte voortkomen en maakt het van de wedergeboorte afhankelijk.
Deze beschuldiging wordt ook nu ingebracht tegen hen, die de noodzaak van de wedergeboorte benadrukken.
Men wil meer de nadruk leggen op de beloften van het Verbond en de eis die aan te nemen!
Aan beide zijden kan men hierin tot eenzijdigheden komen. De harmonie wordt gevonden in het benadrukken van de eis tot bekering en het geloof in Christus, zoals Paulus dat doet in Handelingen 20:20 en 21. Ook Calvijns uitleg daarbij is evenwichtig.

Wie echter behoorlijk kennis neemt van alles wat door Calvijn en de oude confessies over de wedergeboorte gezegd wordt, zal bemerken dat deze kritiek schromelijk overdreven is, en dat de leer der wedergeboorte in engere zin in het wezen van de zaak door de Gereformeerden van het begin der Reformatie aan steeds is geleerd.
In het vorige artikel is reeds opgemerkt dat Calvijn en de Gereformeerde Confessies in de regel geen scherp onderscheid maken tussen wedergeboorte en bekering en heiligmaking. Wanneer zij spreken van wedergeboorte door het geloof en na het geloof, bedoelen zij daarmee feitelijk de voortgaande bekering en de heiligmaking, het bewuste leven der nieuwe gehoorzaamheid, de werken van het geloof de bekering waardig.
Dit betekent echter allerminst dat zij geen plaats zouden hebben gehad voor het genadewerk van de Heilige Geest, dat men later wedergeboorte in engere zin heeft genoemd. Ook niet dat zij de orde des heils met het geloof lieten beginnen. Zij leggen juist voortdurend alle nadruk op de werking van de Heilige Geest, die in de verlichting en opening en verandering van het hart aan het geloof voorafgaat en zonder welke er geen geloof mogelijk is.

Hadden de oudste Gereformeerden het begrip ”wedergeboorte” alleen maar gekend in de betekenis van de op het geloof volgende en het gehele verdere aardse leven durende vernieuwing en heiligmaking, dan zouden zij over de wedergeboorte nooit hebben kunnen spreken als iets dat reeds geschied is.
Maar alleen in de tegenwoordige tijd als een handeling, die nog aan de gang is. Wie echter Calvijn leest, hoort hem telkens weer spreken over de ‘wedergeborenen’ en komt voortdurend uitdrukkingen tegen als ‘nadat wij wedergeboren zijn’.
Wanneer wij ons alleen bepalen tot zijn commentaar op de brief aan de Romeinen, hebben wij daarin de bewijsplaatsen voor het grijpen. Bij Romeinen 6:10 horen wij hem verzekeren dat Christus ‘het nieuwe leven, dat wij na de wedergeboorte op aarde leiden, aan zijn hemels leven gelijk maakt’.
Bij Romeinen 6:11 spreekt hij van de kracht van de Heilige Geest, waardoor ‘gij vernieuwd zijt’. Even verder merkt hij op dat de Heere niet tevergeefs het eerste leven heeft weggenomen en ons tot een ander leven heeft geschapen.
Bij Romeinen 7:15 spreekt hij weer over een meer bijzonder voorbeeld ‘van een mens die reeds wedergeboren is’, en in Romeinen 7:17 handelt Paulus volgens hem alleen over de vromen, ‘die reeds wedergeboren zijn’. In Romeinen 10:19 verzekert hij dat Paulus de gelovigen Gods werk noemt ‘sedert zij door de Geest zijn wedergeboren’.
Meer soortgelijke reeksen van uitspraken zou men uit al zijn werken kunnen verzamelen.

Deze zelfde manier van spreken treffen wij ook aan in de oudste Gereformeerde Confessies en Catechismussen. Zo verklaart bijvoorbeeld de Geneefse Catechismus dat wij, ‘voor wij wedergeboren en door de Geest Gods hervormd zijn, niets kunnen dan zondigen, zoals een kwade boom alleen maar kwade vruchten kan voortbrengen’. In artikel 35 zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat Christus het sacrament van het Heilig Avondmaal heeft verordend en ingesteld ‘om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij alrede wedergeboren en in Zijn huisgezin, hetwelk is Zijn Kerk, ingelijfd heeft’, en laat daar dan verder op volgen dat degenen, ‘die wedergeboren zijn in zich tweeërlei leven hebben’, waarvan het eerste voortkomt uit hun natuurlijke geboorte, en het andere, dat ‘geestelijk en hemels is’, hun gegeven wordt in de tweede geboorte, ‘dewelke geschiedt door het woord des Evangelies in de gemeenschap van het lichaam van Christus’.
Niet alleen het gebruik van de verleden tijd, maar ook de vergelijking met de natuurlijke geboorte laat geen andere verklaring toe dan deze, dat de belijdenis hier de eerste principiële verandering van het hart op het oog heeft, die men gewoonlijk ‘wedergeboorte in engere zin’ noemt. Zo spreekt ook de Confessio Helvetica Posterior in artikel 9 telkens over ‘de wedergeborenen’.
Zij vraagt of, en in hoeverre, de wedergeborenen een vrije wil hebben. Zij zegt dat de wedergeborenen in het kiezen en doen van het goede niet slechts lijdelijk maar ook actief handelen, en dat er in de wedergeborenen zwakheid overblijft.
De Eerste Schotse confessie ten slotte spreekt uit, ‘dat de Heilige Geest ons zonder rekening te houden met al onze verdienste (hetzij voor of na de wedergeboorte) geheiligd en wedergeboren heeft’.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 2012

De Saambinder | 16 Pagina's

Relatie wedergeboorte en geloof (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 2012

De Saambinder | 16 Pagina's