Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zingende gemeente [2]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zingende gemeente [2]

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In elke eredienst, op zondag en doordeweeks, zingen we als gemeente psalmen. Waarom zingen we? Wat zingen we en hoe zingen we? In een driedelige serie staan we stil bij deze vragen. Dit keer: Wat zingen we?

In de kerk zingen we psalmen. Het Hebreeuwse woord daarvoor is tehillim, het meervoud van tehilla. Dat betekent lofzang. Ons woord 'psalmen' komt van het Griekse woord psalmos: een gedicht, gezongen met begeleiding van een snaarinstrument.
De complete psalmen, zoals wij die in de Bijbel kennen, zijn afgerond in de periode 400 tot 100 voor Christus. Al vanaf het begin worden ze opgedeeld in vijf delen: de Psalmen 1-41, 42-72, 73-89, 90-106 en 107-150. Elk deel wordt afgesloten met een loflied. Honderd van de 150 psalmen hebben een naam in het opschrift. David wordt het meest genoemd: 73 keer. Andere namen zijn die van Salomo (Psalmen 72, 127), Mozes (90), Asaf (50, 73 tot 83), de kinderen van Korach (42, 84, 85) en Ethan (89). Er zijn veel soorten psalmen: boeteliederen, lofliederen, smeekbeden, klaagzangen, opwekkingen om naar de tempel (Gods huis) te komen, dankliederen en wraakpsalmen.
De psalmen worden gereciteerd, zingend opgezegd, door de Joden in de synagoge.
De vroeg-christelijke kerk zingt vooral eigen liederen, hymnes, over (de opgestane) Christus. Na keizer Constantijn de Grote ontwikkelen zich kloosters waar weer psalmen worden gezongen. Deze zang is het begin van het Gregoriaans.
We maken vervolgens een grote sprong naar Calvijn. Hij vindt dat de zang tijdens de eredienst niet beperkt moet blijven tot enkele geschoolde mensen, maar dat de geméénte moet zingen. Hij geeft Guillaume Franc, Louis Bourgeois en Maître Pierre (cantor in Genève) opdracht om melodieën te maken. Soms wordt gesuggereerd dat deze melodieën teruggaan op destijds populaire straatdeuntjes en soldatenliedjes. Dat is een fabel! De gezaghebbende hymnoloog dr. Jan Smelik heeft overtuigend aangetoond dat de Geneefse psalmmelodieën teruggaan op de zang die destijds in de synagoge en in de kloosters gebruikelijk was. De genoemde componisten hebben zich daardoor laten inspireren.
Ze leveren een knappe prestatie. Met 17 verschillende tonen (op het orgelklavier: van de centrale c tot de e, ruim een octaaf hoger) maken ze 124 verschillende melodieën. Daarbij hanteren ze slechts twee notenwaarden: de halve noot (twee tellen) en de kwartnoot (1 tel). Calvijn schrijft dat de gemeentezang met ‘poids en majesté’ (met kracht en majesteit) moet klinken.
Over het tempo van de toenmalige gemeentezang valt weinig te zeggen.
De tekstdichters zijn Theodorus Béza en Clement Marot. Het complete psalmboek in het Frans komt uit in 1562, twee jaar voor de dood van Calvijn. Het Geneefse psalmboek waaiert uit over Europa en komt ook in Nederland terecht. In 1566 vertaalt Petrus Datheen het in het Nederlands. Hij doet dat zo letterlijk mogelijk vanuit het Frans, waardoor er soms kreupelrijm ontstaat. Ook vallen de accenten van woord en toon niet altijd samen. Toch wordt zijn psalmberijming zeer geliefd, omdat de geur van de brandstapel eraan kleeft.
Na Datheen verschijnen er diverse ‘concurrerende’ berijmingen. De meest bekende is die van Marnix van Sint Aldegonde. Die is kwalitatief beter dan die van Datheen, maar de kerk blijft Datheen zingen. Toch houdt de kritiek erop aan. Daarom besluiten de Staten-Generaal in 1762 een nieuwe berijming te laten maken. Deze is in 1773 klaar. Eigenlijk is zij een selectie uit drie bestaande berijmingen: die van Hendrik Ghysen, van Eusebius Voet en van het kunstgenootschap Laus Deo Salus Populo (tot eer van God en tot heil van het volk).
De zogeheten ”Twaalf enige gezangen” (de Tien Geboden des Heeren, de Lofzang van Maria enz.) krijgen een plaats achter de psalmen.
Op 1 januari 1775 wordt de nieuwe berijming ingevoerd. Taalkundig is zij een verbetering ten opzichte van Datheen, maar er ontstaat nieuwe kritiek vanwege de invloed van het Verlichtingsdenken. God wordt als Opperwezen aangeduid, er wordt gesproken over de deugd der milde goedheid en in de Lofzang van Zacharias zou de Heere met ons lot bewogen zijn.
Ook na 1773 zijn er weer nieuwe psalmberijmingen gemaakt. Van ‘recente’ datum zijn de berijming van 1967 met dichters als Martinus Nijhof en Willem Barnard, de Liedboekberijming van 1973 en de herziene versie ervan uit 2013. In onze gemeenten is de berijming van ds. C.J. Meeuse bekend, die overigens niet is bedoeld voor gebruik in de erediensten. Het is een compliment aan de oude psalmen dat deze de eeuwen door tekstdichters blijven inspireren.

(wordt vervolgd)

E. van Dijkhuizen, Woudenberg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 2015

De Saambinder | 20 Pagina's

De zingende gemeente [2]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 2015

De Saambinder | 20 Pagina's