Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pelgrims en wandelaars

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pelgrims en wandelaars

Vreemdelingschap in Bijbels perspectief - 4

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vroege christenen vielen op door hun levenswijze. Volgens dr. J. van Oort heeft het besef vreemdeling te zijn in een van God vervreemde wereld in veel vroegchristelijke geschriften een centrale plaats.

Heel duidelijk blijkt dit uit een anonieme brief die bewaard is uit de tijd rond het jaar 150, de zogenaamde brief ‘Aan Diognetes’, over het leven van de christenen. Daarin lezen we het volgende: ‘Zij wonen in hun eigen land, maar als bijwoners (Grieks ‘par-oikoi’). Zij delen in alles mee als burgers, maar hebben alles te lijden als vreemdelingen (‘xenoi’). Elk vreemd (‘xene’) land is hun een vaderland, en elk land is hun vreemd. Zij trouwen als ieder ander en krijgen kinderen, maar ze leggen hun nageslacht niet te vondeling Zij delen hun tafel, maar niet hun bed. Ze zijn in het vlees, maar leven niet naar het vlees. Zij vertoeven op aarde, maar hebben hun burgerschap in de hemel’.
Ook in de opschriften in de brieven van een aantal apostolische vaders wordt naar het vreemdelingschap verwezen: Het opschrift van 1 Clemens luidt: ‘De gemeente (Grieks: ‘ekklesia’) van God, die als bijwoonster vertoeft (‘par-oikousa’) te Rome, aan de gemeente van God, die als bijwoonster vertoeft (‘par-oikousei’) te Korinthe..’
De aanhef van de brief van Polycarpus aan de Filippenzen luidt: ‘Polycarpus samen met de oudsten aan de gemeente van God die als bijwoonster vertoeft te Filippi’.

Augustinus en Calvijn

Ook bij Augustinus is het vreemdelingschap (Latijn: ‘peregrinatio’) een steeds terugkerende notie. In zijn belijdenissen spreekt hij uit ‘…voor de oren van de mensenkinderen, die het geloven, de metgezellen van mijn vreugde, de lotgenoten van mijn sterfelijkheid, mijn medeburgers en die met mij vreemdelingen (‘mecum peregrinorum’) zijn, die mij voorgaan en volgen en vergezellen op de levensweg’.
Verder schrijft hij erover in zijn magistrale werk “De stad Gods”. Reeds in de eerste zin spreekt hij van het vreemdelingschap: ‘De zeer heerlijke stad van God, die … in dit tijdsverloop als vreemdelinge vertoeft (‘peregrinantur’) te midden van de goddelozen’.

De kerk van de Reformatie is een vervolgde kerk. De gereformeerde kerk is vanwege de vervolging een kerk onder het kruis. Vele gelovigen waren voortdurend op de vlucht. Men kwam samen in vluchtelingengemeenten te Antwerpen, Doornik, London, Frankfurt, Frankenthal en Embden. Zij hebben het vreemdelingschap aan den lijve ervaren.


Het ware vreemdelingschap gaat gepaard met het uitzien naar het einde van de pelgrimsreis. Hoe is dat in ons leven? Voelen wij ons hier thuis? Of zijn we vreemdeling in deze wereld?


Calvijn is het meest bekend om zijn werk in Geneve. Hij ervoer zijn verblijf daar zelf als een ballingschap en vreemdelingschap. In 1534 komt het tot een breuk met Rome. Na veel omzwervingen komt hij in de stad Poitiers. Even buiten de stad (in Saint Benoit–la Foret) heeft hij in een grot voor het eerst gepreekt en bedient hij in het dorpje Crotelles het Avondmaal (voor het eerst zonder priester!). In die grot heeft Calvijn het vreemdelingschap aan den lijve ervaren.
Hij zocht en vond asiel in het buitenland. Ook uit Geneve werd hij (tijdelijk) verbannen. Calvijn riep ook anderen voortdurend op om Frankriijk te verlaten. De ware dienst en het zuivere Evangelie waren volgens hem uit Frankrijk verdwenen. Hij zag daarin een gehoorzaamheid aan het woord van God tot Abraham gesproken: ‘Ga gij uit uw land en uit uw maagschap’ (Gen. 12:1).

Ook in zijn Institutie schrijft Calvijn over het vreemdelingschap. Er is een hoofdstuk met het opschrift: ‘Meditatio Futurae Vitae’ (‘Overdenking van het toekomende leven’). De eerste zin is veelzeggend: ‘En door welke verdrukking wij ook gedrukt worden, altijd moeten wij zien op dit doel, dat wij ons gewennen tot de verachting van het tegenwoordig leven en daardoor opgewekt worden tot de overdenking van het toekomende. Want aangezien God zeer wel weet, hoe wij van nature geneigd zijn tot een beestachtige liefde tot deze wereld…’

Het einde van de reis

Het ware vreemdelingschap gaat gepaard met het uitzien naar het einde van de pelgrimsreis. Hoe is dat in ons leven? Voelen wij ons hier thuis? Of zijn we vreemdeling in deze wereld? Of misschien wel vreemdeling in eigen familie, in eigen kring? Hoe langer we op de smalle weg verkeren, hoe meer het vreemdelingschap in deze wereld wordt ingeleefd.
Nog eenmaal Calvijn: ‘Laten we echter dit voor vastgesteld houden dat niemand vorderingen maakt in de school van Christus als hij niet met blijdschap uitziet naar de dag van zijn dood en die van de opstanding (Institutie, Boek III, IX, 5).

Gods kinderen zijn hier op aarde vreemdelingen. Zij voelen zich ten diepste hier niet thuis. Maar als zij sterven, mogen zij naar huis. Is dat ook ons uitzien?
Daar is de vreemdelingschap vergeten en wij, wij zijn in ‘t vaderland.

(slot)

ds J.B. Zippro, Haren

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2017

De Saambinder | 20 Pagina's

Pelgrims en wandelaars

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2017

De Saambinder | 20 Pagina's