Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? - _ Ps . 130 : 3 .

De Rechten van den Mens.

Wanneer wij een overdenking vanuit de Heilige Schrift willen wijden aan de rechten van den mens, is het, dunkt mij, noodzakelijk, eerst te beginnen met het onrecht, of wilt ge, de ongerechtigheden, waaraan de mens zich schuldig maakt.

De natuurlijke mens wil van ongerechtigheid niet weten. Hij is, naar eigen schatting, geen gevallen mens. Ook al aanvaardt hij leerstellig en historieel dat hij Van God is af- en den duivel toegevallen, nochtans is hij nimmer zielsbevindelijk zondaar voor God geworden. Hij acht zich rechtvaardig te zijn. Hij is niet verdoemelijk voor den Heere. De onherborene kent noch God, noch zichzelven, noch den Heere Jezus Christus .

Door den diepen val in het Paradijs is de mens een ongerechtige geworden. Alle rechten heeft hij door moed- en vrijwillige ongehoorzaamheid verloren en verspeeld, verbeurd en verzondigd. Hij was volkomen in zijne wegen, \ an den dag af, dat hij geschapen was, totdat er ongerechtigheid in hem gevonden is. Ezech. 28 : 15. De mens is een goddeloze, een verdorvene. Omdat hij geestelijk dood is weet hij zulks niet. De dichter van dezen Psalm is aan zichzelven ontdekt. De HEERE heeft hem gebracht in de diepte van zijn ellende. De ware ellende bestaat in het feit, dat hij God kwijt is. Wij hebben wel in het oog te vatten, dat wij hier te doen hebben met een begenadigde ziel. Alhoewel zij mag weten, dat hare zonden vergeving hebben ontvangen in het dierbare bloed van den Heere Jezus Christus, blijft er toch altoos over de smet der zonde, waardoor zij zich brengt in de diepten.

Dan is zij bij vernieuwing den HEERE kwijt. De verberging van het aangezicht des Heeren is bijzonder smartelijk voor de ziel. De Heere heeft den dichter aan zichzelven ontdekt. De zonde is hem voor ogen gesteld in hare godonterendheid en in hare walgelijkheid. De liefdesuitlatingen in Christus heeft de Heere aan zijn ziel onttrokken. Dat is hem erger dan de dood. Uit de diepten van zonde en schuld mag hij roepen tot den Heere, opdat de Heere naar zijne stem hore.

Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat: Heere, wie zal bestaan? Indien het nu zo gesteld kan zijn met een wedergeboren zondaar, hoeveel te meer dan met den onherborene» Wat is overtuiging, wat is er ontdekking nodig om hem bekend te maken de grootheid, de strafwaardigheid zijner ongerechtigheid. Hij is door den diepen val een rechteloze geworden. Al zijn rechten heeft hij verloren .Ontdekkend licht des Heiligen Geestes moet hem leren, dat de HEERE krachtens Zijn eigen volmaakt Wezen Zijn Goddelijk, onkreukbaar Recht handhaaft. In dat licht krijgt de ziel hare hel en doemwaardigheid te kennen, en roept zij uit: Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan dat kwaad is in Uwe ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. Ps. 51 : 6. In de omhelzing van Gods Recht, en in het verlies van eigen recht, leert de ziel dien groten Borg kennen, door Wiens aangebrachte Gerechtigheid zij met God verzoend wordt. In de ware verbrokenheid des harten kermt die zondaar: Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? De aan zichzelven ontdekten zondaar verliest zijn bestaan in zichzelven, en ontvangt zijn bestaan in een Ander, in en door het Goddelijke Recht. Zie, wanneer dat eens recht beseft werd, zou men niet zo hoog opgeven van de rechten van den mens.

Zijn die rechten van den mens er dan niet? Laten wij dat eens trachten te onderzoeken met de Hulpe Gods. Daartoe moeten wij terug naar het Paradijs, naar de Schepping. God heeft met den mens een Verbond opgericht, het Verbond der Werken. In dat Verbond is allereerst vastgelegd het Goddelijke Recht. Wat verstaan wij daaronder? Het Goddelijk Recht openbaart de Heilige Wet, welke de Heere geschreven heeft op de tafelen zijns harten. Uit kracht van het feit, dat de Heere den mens geschapen had naar Zijn Beeld en Gelijkenis, was de mens in staat de Wet des Heeren te onderhouden en in het Verbond der Werken getrouw te zijn. God heeft Recht op den mens. Hij is zijn Schepper en Onderhouder. De Heere heeft den mens in dat Verbond een recht gegeven op het natuurlijke leven, een recht op het geestelijke leven, en een recht op het eeuwige leven. Maar dat alles onder een voorwaarde. God heeft hem de verplichting opgelegd, dat hij die Wet des Heeren zou onderhouden en volstandig zou blijven in het Verbond der Werken. Doe dat en gij zult leven. Luc. 10 : 28. Dat recht ligt derhalve verankerd in de Schepping en in het Verbond der Werken. Nu is de mens niet volstandig gebleven in de onderhouding van dat Verbond der Werken. Hij heeft het verbroken. Een ander verbond heeft de gevallen mens er voor in de plaats gesteld. Het is het verbond met den dood, het voorzichtig verdrag met de hel. Dit is de oorzaak, dat de mens al zijn rechten kwijt is. Hij is een kind des duivels geworden.

De duivel is onze vader. Er blijft dan maar één recht over, het recht op de eeuwige verdoemenis. Doch er is de Bediening des Heiligen Geestes nodig, opdat de mens dat recht mocht leren kennen. De dichter was er aan ontdekt. Zo gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat; HEE- RE! Wie zal bestaan? De overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel doet den mens het vlekkeloos Recht des HEEREN kennen. Niet de algemene, maar de zaligmakende overtuiging. De algemene overtuiging verwekt schrik in de consciëntie. Zij baart een slaafse vreze. Zij werkt geen vernedering. De zaligmakende overtuiging doet onder het Recht Gods bukken, verenigt de ziel van den uitverkoren zondaar met al de Deugden Gods. In dezen weg maakt de gezegende Geest plaats voor Christus, opdat Hij zich openbare in de ziel als den enigen Zaligmaker, als de Gegevene des Vaders. De ziel wordt met Christus verenigd door het zaligmakend geloof en met God verzoend in Christus op grond van Recht en Gerechtigheid. Want die verzoening met een heilig en rechtvaardig God gaat niet buiten het Recht Gods om.

Zo, Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, HEERE, wie zal bestaan? Neen, de mens kan voor God niet bestaan. God moet hem wegwerpen met een mannelijke wegwerping. Wie zal voor Zijne gramschap staan, en wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Nahum 1:6. Die ziel, die met God in Christus verzoend is, krijgt een bestaan buiten zichzelven in een Ander, in den Heere Jezus Christus. Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jacob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. Num. 23 : 21. De Gerechtigheid en de heiligheid van dien dierbaren Immanuël worden toegerekend en geschonken. De weldaad der Rechtvaardigmaking bestaat niet alleen in de vrijspraak van schuld en straf, maar ook in het geheiligde Recht op het eeuwige leven.

De rechten van den mens. Op 10 december 1948 werd openbaar gemaakt de Universele Verklaring van de rechten van de mens. In die verklaring gaat het over de intermenselijke verhoudingen. Er wordt over de rechtsverhouding tot God niet gerept. Wat de intermenselijke verhoudingen betreft, deze vinden haar grond in de tweede Tafel van Gods heilige Wet. Die Wet was oorspronkelijk de Wet van het Verbond der Werken. De mens moest deze onderhouden opdat hij het eeuwige leven beërven zou. Er is echter een nieuw Verbond, dat der Genade. Het eerste Verbond is opgericht bij de Schepping, het tweede in de stilte der nooitbegonnen eeuwigheid. In dat tweede Verbond gebruikt de Heilige Geest de Wet in het hart van den uitverkoren zondaar tot overtuiging. Hij, die met God in Christus verzoend is, hij, die door de Wet der Wet gestorven is, heeft ondervonden, dat de Wet van haren vloek is ontwapend. Dat wil evenwel niet zeggen, dat hij van de Wet zelve is verlost. Doen wij dan de Wet te niet door het geloof? Dat zij verre;

maar wij bevestigen de Wet. Rom. 3 : 31. De Wet is in het Verbond der Genade voor den waren gelovige een leefregel en een richtsnoer. De Wet Gods wordt in den weg der Heiligmaking al zijn vermaak en al zijn lust. De uitverkoren en wedergeboren zondaar is in een nieuwe rechtsverhouding gezet tot den HEERE. De door den val en Bondsbreuke verloren rechten zijn hem in Christus teruggeschonken. Christus is voor hem: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Uit en door Christus' zoenen kruisverdiensten ontvangt hij niet alleen het onvervreemdbaar Recht op het eeuwige leven, maar ook het recht op de tijdelijke goederen, op de natuurlijke weldaden. Alles is uwe, en gij zijt van Christus, en Christus is Gods. 1 Cor. 3 : 22, 23. En de wereld heeft, om met Thomas Boston te spreken, een bloot voorzienlijk recht op de weldaden in het natuurlijke uit de lankmoedigheid en de verdraagzaamheid Gods vloeiende. Als de onherborene sterft, verliest hij alles. Zelfs geen druppel water tot verkoeling van zijn tong zal hij hebben.

In de wijze van opstelling ten opzichte van de rechten van den mens ligt een groot gevaar. Immers een revolutionaire visie ligt er aan ten grondslag. De mens heeft zich van God losgemaakt. Hij stond tegen den Heere op. Hij is een rechthebbend mens geworden in zichzelven. Daardoor neemt de mens het recht in eigen hand. Hier liggen de brandhaarden van gezagsondermijning, van terrorisme, van geweldpleging. Vanuit dit revolutionair beginsel bindt men den strijd aan voor de rechten van den mens. En men bereikt het tegenovergestelde van wat men beoogt.

De revolutie predikt het evangelie van den haat. Het Evangelie der Liefde in Christus handhaaft het onkreukbaar Recht des Heeren. De gevallen mens is een rechteloze geworden. Naar Recht kan hij niet anders verwachten dan de eeuwige verdoemenis. In het Genadeverbond ligt de Verzoening met God voor den uitverkoren zondaar op grond van voldoening aan het Recht des Heeren. Door de verheerlijking van dat Recht in zijn hart krijgt hij God lief in al Zijne majesteitelijke Deugden. Maar ook leert hij in dien weg zijnen naaste te beminnen. Ja zelfs, de vijanden zal hij met hartelijke toegenegenheid mogen tegemoet treden. Zo zij dan de liefde ongeveinsd. Zo zegene men hen, die vervolgen. Indien dan uwen vijand hongert, zo spijzigt hem; indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen. Mochten wij ons recht verliezen, opdat 's Heeren Recht verhoogd worde. In diepe on- en doemwaardigheid zal dan worden beleden: Zo, Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, HEERE, wie zal bestaan? Och, dan mocht maar benodigd worden het ontdekkend Licht des Heiligen Geestes. Wettische werkheiligheid kan een mens vele dingen doen betrachten, , Hulpverlening aan de hulpbehoevende mensen is niet af te keuren. Maar maakt er geen grond van voor de eeuwigheid. Want al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Het komt aan op het zaligmakend

geloof in den Heere Jezus Christus. Denkt niet, dat ge dit geloof bezit wanneer ge veel consciëntie-werk gehad hebt. Het kan er zijn buiten den staat van genade. O, dat we toch niet bedrogen mochten uitkomen, want het gaat op een eeuwigheid aan. Dit is het ware recht van den mens: En dat geldt voor Gods uitverkoren en wedergeboren volk: Sion zal door recht verlost worden, en hare wederkerenden door gerechtigheid. Dan verliest de mens alle zijne rechten. Dan mag hij door genade alles leggen in 's Heeren en des Zaligmakers Hand; zeggende: Doe mij recht naar Uwe gerechtigheid, HEERE, mijn God, en laat hen zich over mij niet verblijden.

Zien wij dan niet de oordelen Gods in dit alles? Merken wij niet op de slaande Hand Gods? De mens beijvert zich voor de handhaving van zijn rechten. En hij schendt Gods Wet, die heilig is en goed. En die revolu tionaire rechten van den mens worden geschonden door het meest revolutionaire land ter wereld: de Sovjet-Unie. Ziet hier het oordeel Gods Daarom gaf Ik hun ook besluitingen, die niet goed waren, en rechten, waarbij zij niet leven zouden. De Heere geeft ons over aan het goeddunken onzes bozen en goddelozen harten. Maar Mijn volk heeft Mijne stem niet gehoord; en het heeft Mijner niet gewild. Dies heb Ik het o- vergegeven aan het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hunne raadslagen. Ziet, in zulk een tijd leven wij thans. O, dat de blinddoek nog intijds van onze ogen mocht worden afgescheurd, opdat wij onvoorwaardelijk wederkeerden tot den God onzer vaderen.

Ds. H . J . C . H . Zwijnenburg

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

In het spoor | 40 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

In het spoor | 40 Pagina's